In de jaren ’30 was over de Amstel een nieuwe stadswijk gebouwd, Plan Zuid, de Rivierenbuurt. Er woonden daar, tussen Amstel en Boerenwetering zo’n 50.000 mensen waarvan een derde joods. Het was daarmee één van de grootste joodse wijken van de stad, met op zeven openbare lagere scholen zo’n 700 joodse leerlingen.
Na de zomer van 1941 kwam het bevel van de bezetter dat joodse en niet-joodse leerlingen moesten worden gescheiden. De joodse leerlingen werden door de gemeente samengebracht op drie nieuwe joodse scholen. De meeste kinderen werden geplaatst in het dubbele schoolgebouw aan de Jekerstraat. Ook in de school op het Borssenburgplein (waar nu een woningenblok staat) kwamen uitsluitend joodse leerlingen, vooral uit de Diamantbuurt aan de andere kant van het Amstelkanaal.


Het was een flinke wissel in die eerste week van september 1941, de scholen waren half augustus al weer begonnen en nu moest alles anders worden: de Michiel de Klerkschool in de Jekerstraat werd opgeheven en de naastgelegen Vondelschool verplaatst naar de Dintelstraat. Terwijl daar juist de Dongeschool werd opgeheven om plaats te maken voor de Vondelschool.
De scheiding was helder: de niet-joodse kinderen op de twee scholen in de Dintelstraat en de joodse leerlingen in de Jekerstraat.
Het zelfde gold voor het IJsselbuurtje, de joodse leerlingen naar de Borssenburgschool op het Borssenburgplein en de niet-joodse om de hoek op de twee scholen op het Meerhuizenplein, de Meerhuizenschool en de Berlageschool.
Ook in de Diamantbuurt had de maatregel effect. Van de twee scholen aan het Smaragdplein werd de Graaf Florisschool opgeheven omdat de Jan Lievensschool genoeg plaats bood aan de resterende 220 niet-joodse kinderen in dat buurtje, terwijl de joodse kinderen even om het Amstelkanaal moesten om op het Borssenburgplein naar de Joodsche school nr 12 te gaan.
Emanuel Bloemendal [1887-1943] werd hoofd van de nieuwe Joodsche school 10 in de Jekerstraat, hij was tot november 1941 hoofd geweest in West op de Van Galenschool. Op de naburige Joodsche school 11 werd juffrouw Sophia Witmondt [1888] hoofd, zij kwam van de Dongeschool.
Op de Joodsche school 12 op het Borssenburgplein, kreeg Jacob Muller [1893-1943] de leiding, hij kwam van de Berlageschool om de hoek.
Nog voor de zomer van 1942 werd de school aan het van Borssenburgplein door de bezetter gevorderd om de onderdak te bieden. Het gemeentelijk onderwijsbureau wist zo snel geen andere oplossing dan Joodsche school 12 onder te brengen bij de Joodsche school 10 in de Jekerstraat 86. Er kwam een wisselrooster, de twee scholen hadden te veel leerlingen om zomaar samengevoegd te worden, dus had de ene groep kinderen ’s morgens les en de andere ’s middags en dat wisselde per week.
Pas begin december, bij de overdracht aan de , werden de Joodsche scholen 10, 11 en 12, opnieuw ingedeeld in twee grote scholen, elk met zeven klassen. Ondertussen was de administratieafdeling van het Joods Onderwijsbureau ook in het schoolgebouw in de Jekerstraat 84 gehuisvest zodat de twee scholen het gebouw op Jekerstraat 86 moesten delen. Voor de 600 leerlingen werd het wisselrooster van voor de zomer weer ingevoerd.
En dan gaat het hard. Bij de periodieke leerlingentelling van half mei 1943, zijn er op de twee scholen samen nog 300 kinderen over. Twee weken later, na de grote op 23 en 26 mei zijn die bijna allemaal verdwenen. Dan komt de grote razzia op 21 juni, waarbij vooral de Rivierenbuurt zwaar wordt getroffen. Het Onderwijsbureau heeft ondertussen ook deze twee scholen gesloten en de gebouwen terug gegeven aan de gemeente. Wat nu rest is de ‘organisatie van het onderwijs voor de overgebleven kinderen’, maar de leerkrachten zijn bijna allemaal verdwenen. Alleen schoolhoofd Bloemendal is volgens een inventarisatie halverwege juli, beschikbaar om de overgebleven kinderen op te vangen.
Half september zijn nog ruim 20, die samen met alle andere ‘overgebleven kinderen’ op ‘de laatste school’ werden opgevangen.
‘Toen we vanuit Zandvoort naar Amsterdam kwamen, in maart 1942 werden we ingekwartierd. We hadden natuurlijk daar geen huis, we woonden in op een kleine kamer bij een andere joodse familie op de Noorder Amstellaan [nu Churchilllaan]. Ik ging toen naar de joodse school in de Jekerstraat, dat waren twee scholen naast elkaar. Ik had er geen vriendinnetje zoals in Zandvoort; Betty was ik ondertussen kwijtgeraakt. Maar ik weet nog goed dat ik toen ik negen jaar werd, mocht trakteren op ijsjes, die kosten toen 10 cent. Ik had een mooie feestjurk aan en heb er zelfs een schilderijtje van.
Ik woonde heel dicht bij mijn school toen, van de Noorder Amstellaan even linksaf door de poort en dan naar rechts en dan stond ik voor de schooldeur.
In die periode mocht ik dus helemaal niet op straat spelen. Maar een keer speelde ik bij een schoolvriendinnetje thuis in de Jekerstraat. Plotseling zei haar moeder: “Mia, er is een razzia. Wij staan op de lijst, jij staat niet op de lijst, want jij woont hier niet. Ze komen ons halen. Ik stop jou in deze kast en daar blijf je, totdat iemand komt om je te halen.” Van m’n verblijf in de kast kan ik me niets herinneren. Wel weet ik, dat ik op een gegeven moment in een lege kamer stond, niemand was meer aanwezig, maar wel de drogist, onze buurman van het huis aan de Noorder Amstellaan (nu Churchill-laan) waar we toen woonden. Hij heeft me mee naar beneden genomen, me achterop zijn fiets gezet, is er zelf naast gaan lopen en binnen korte tijd leverde hij me af bij m’n moeder, die totaal overstuur was van angst, dat ik zou zijn meegenomen.
‘De niet-joodse kinderen waren na de zomer al weer een tijdje aan hun schooljaar begonnen, voordat ook ik weer naar school mocht. Ik vond het wel leuk om vrij te zijn, terwijl veel niet-joodse vriendjes en vriendinnetjes wel al naar school moesten. Maar ook wel heel gek, want diezelfde vriendjes en vriendinnetjes kwamen steeds verder van mij af te staan. We raakten gescheiden van elkaar. In de loop van september werd ik met vele andere joodse kinderen geplaatst op de nieuwe joodse school in de Jekerstraat, eigenlijk gewoon mijn oude Michiel de Klerkschool. Maar die was nu alleen voor joodse kinderen. Ik kwam in de vierde klas bij meester Pinto, die pas een jaar getrouwd was en de trotse vader was van een mooie baby, die ik met een klein groepje klasgenoten bij hem thuis aan de Transvaalkade hebben mogen bewonderen.
Afgezien van het feit dat de Amsterdamse joodse inwoners in de periode 1941 tot mei 1942 steeds verder geïsoleerd werden , ging het allemaal nog wel. Echt heel ernstig en zeer bedreigend werd het vanaf juni 1942 toen de Zwarte Politie begon met het ophalen. De sfeer op straat werd beangstigend en de sfeer thuis erg bedrukt. Je leefde met de vraag: wanneer komen ze bij ons aanbellen ? Vanuit die sfeer kwamen we vaak s’ ochtends in de klas bij elkaar. Geleidelijk aan werd onze klas kleiner ; vriendjes en vriendinnetjes verdwenen van de ene dag op de andere: eerst Sara, daarna Loekie, vervolgens Hans, dan Greetje en Bora, en vele anderen. En dit overkwam uiteraard alle klassen. Begin 1943 werden de klassen zo klein dat vier, vijf en zes werden samengevoegd. Het proces van uitdunnen ging onverminderd door, totdat ik zelf in juni 1943 aan de beurt was, maar toen was er van de hele school nog maar bar weinig over.
In die beroerde tijd was de school voor ons, kinderen, een plek waar wij ons nog veilig voelden. Een plaats waar we ons konden ontspannen en waar we nog in harmonie met elkaar, konden omgaan; ook met de volwassenen. Er ontstond een vriendschappelijke verhouding met onze meester, meester Izaak Pinto, terwijl hij toch het gezag bleef houden over ons.
Het opdoen van kennis raakte op de achtergrond en ik herinner me dat we intensief bezig zijn geweest met het instuderen van een revue. We leefden op school op een eilandje van wederzijdse vriendschap en liefde voor elkaar. Op school hadden we vrijaf van de oorlog. Maar ook weer niet helemaal, want het wegvallen van een vriendje of vriendinnetje was voor ons erg verdrietig, maar dat werd herkend en erkend. Heel dramatisch voor ons allen was het als een kind van school door zijn ouders opgehaald werd, om dan samen afgevoerd te worden naar de schouwburg of verder’.
In 1942 all the Jews in the Netherlands were forced to move to Amsterdam. “The Germans wanted to concentrate the Jewish population in one city for efficiency sake,” Mr. Fred Ashner said.
The Jewish children were forced to attend different schools than the remainder of the population.
He said one day all the Jewish school children were told to line up on the sidewalk in front of their school.”The Germans came along and transported everybody off to wherever,” Mr. Ashner said. “At that point I made probably the most important decision of my life.”
While all the children were lining up on the sidewalk, Fred sneaked off with a woman walking by with her dog.”I went up to her and asked her if I and a girlfriend could walk along with her and she said ‘yes,’ so I pulled the girl by my hand, we went around the corner, and we disappeared.”
