terug naar school
de Boekmanschool en de Gicol
Deze school, de Dr. Emanuel Boekmanschool opende voor het eerst haar deuren op 15 augustus 1945, vlak na de bevrijding van Nederland. De school kwam er speciaal voor de opvang van joodse kinderen die ‘weder opgedoken’ waren uit de onderduik of uit de kampen.
Oorspronkelijk zat de school in een schoolgebouw aan de Plantage Muidergracht op nr. 20, pas later is hij verhuisd naar de huidige locatie aan de Korte Lepelstraat.
Na het eerste schooljaar van 1945/46 was de noodzaak voor een speciale school voor joodse kinderen wel verdwenen, maar in 1945 was er aan belangstelling geen gebrek. Net zo als de joodse leerkrachten, doken er in de meidagen van 1945 een paar honderd joodse leerlingen op, uit de onderduik en later ook nog uit de Duitse kampen.
Onder die opgedoken kinderen waren ook Bob en Ina Druijf, 14 en 11 jaar. Vader Jakob Druijf was een van de onderwijzers die terug was gekeerd en meteen weer aan de slag kon, op de Cabralschool. Meester Druijf maakte zich zorgen over die opgedoken joodse kinderen die vanaf de sluiting van de joodse scholen, eind mei 1943 geen onderwijs meer hadden gehad. Hij schreef daarom de nieuwe wethouder halverwege juni 1945 een brief:
‘Aan den Heer Mr. A. de Roos
Wethouder voor het Onderwijs
Als oud-hoofd ener lagere school voor Joodse kinderen, komen de laatste tijd herhaaldelijk ouders van vroegere leerlingen dezer school bij mij vragen of hun kinderen, die meestal de laatste jaren geen onderwijs genoten hebben, weer naar school kunnen gaan.
Als gevolg dezer bezoeken, verzoek ik U te willen overleggen of voor deze misdeelde kinderen niet wat gedaan kan worden om de geleden schade op onderwijsgebied te kunnen herstellen. Indien U van mijn diensten daarbij gebruik zoudt willen maken, ben ik daartoe gaarne bereid.’
[SAA 5191-14601: 14 juni 1945]
Albert de Roos was hoofdambtenaar op de gemeentelijke afdeling onderwijs en belast met de organisatie van de joodse scholen. In die functie had hij al in 1942 contact met het schoolbestuur van de
In de meidagen van 1945 werd hij door (waarnemend) burgemeester Feike de Boer aangezocht om de onderwijsportefeuille binnen het college van B&W op zich te nemen.
Het is niet duidelijk of het briefje van Jakob Druijf de aanleiding is geweest of dat men zelf op het Stadhuis ook al het voornemen had om iets te doen voor de opduikende joodse leerlingen, maar al op 27 juli 1945 nam het Amsterdamse college van B&W een besluit:
‘Als gevolg van de oorlogsomstandigheden heeft een aantal ‘’ondergedoken”, thans weder “opgedoken”. Joodsche kinderen van den leerplichtigen leeftijd gedurende korteren of langeren tijd geen onderwijs genoten. Voor deze kinderen zal thans van gemeente wege in de behoefte aan onderwijs moeten worden voorzien door de oprichting van een school voor gewoon lager onderwijs. [….] Het onderwijs zal er op gericht zijn, de leerlingen zoover te brengen, dat zij het onderwijs aan een gewone lagere school kunnen volgen. Wanneer de school aan haar bestemming zal hebben beantwoord en de leerlingen in andere scholen zullen zijn opgenomen, zal zij kunnen dienen om een beter verdeeling te verkrijgen van de leerlingen die thans de Oudeschansschool, de Frederikschool en de Boerhaaveschool bezoeken.’
[SAA – gemeente blad Amsterdam : 27 juli 1945]
De nieuwe openbare school kreeg de naam van de vooroorlogse wethouder van Onderwijs, dr. Emanuel Boekman die zich in de meidagen van 1940 het leven had benomen. De school werd gevestigd in het schoolgebouw waar vanaf september 1941 Joodsche school 4 had gezeten.
Er waren meteen al 168 leerlingen. Vijf leerkrachten waren met zorg uitgezocht: Ida van Delft-Reijs van Joodse school 3 op het Waterlooplein, Henriette de Hartogh, die voorheen op de Molukkenschool had gestaan, Eliazer van Praag van Joodsche school 12 in de Rivierenbuurt en Esther van Collum-Snapper, die tot juni 1943 op de joodse school in de Plantage had gewerkt. Felix Israël werd tot schoolhoofd benoemd.
Meester Israël was tot in de meidagen van 1943 hoofd geweest op de van de Joodse onderwijsvereniging en stond bepaald niet bekend als pleitbezorger voor openbaar onderwijs. Waarom wethouder de Roos uitgerekend hem tot hoofd had benoemd, blijft een raadsel.
In het leerplan dat speciaal voor deze school was opgesteld, was naast de gebruikelijke leervakken, ook ruimte voor een paar uur Joodse Cultureel Onderwijs. Die lessen waren facultatief, net als het godsdienstonderwijs op de gewone openbare lagere school, maar het was een unicum, joods godsdienstig onderwijs op een .
In de eerste vergadering van de nog voorlopige gemeenteraad, op 21 november 1945, licht de burgemeester het besluit tot oprichting van de Boekmanschool nog eens toe, in zijn lange verklaring over de bezettingsjaren.
‘Ik zal niet te zeer in bijzonderheden treden, slechts een en ander even aanstippen. In de eerste plaats de uitsluiting der Joodsche leerlingen met ingang van 1 September 1941. Voorheen werden 24 openbare Joodsche scholen opgericht met 5961 leerlingen, welke scholen een jaar later werden overgedragen aan den Joodschen Raad, waardoor zij het karakter van bijzondere scholen kregen en aan de bemoeienissen van de gemeente onttrokken werden. Tengevolge van de wegvoering van de Joden werd het aantal dezer scholen hoe lager hoe kleiner, totdat op 29 September 1943 de laatste verdween.
Wegens het gevaar voor razzia’s was het schoolverzuim in de laatste jaren op de middelbare scholen groot, doch ook op de lagere scholen was dit het geval, al was de oorzaak hier een andere. De moeilijkheden bij het verkrijgen van levensmiddelen, het vaak ontbreken van vaderlijke leiding, deden reeds in de eerste oorlogsjaren het schoolverzuim onrustbarend toenemen. Gelukkig is dit na de bevrijding sterk verminderd en ook in den nieuwe cursus valt, afgezien van moeilijkheden als gevolg van schoeisel schaarschte, geen abnormaal verzuim meer te constateren.
Parallel met de toeneming van het schoolverzuim liep de vermeerdering van de jeugdcriminaliteit. De al van het begin der bezetting dateerende wisselschooltijden-regeling voor vele scholen en de veelvuldige sluiting van de scholen wegens brandstoffengebrek of wegens ziekte van het onderwijzend personeel, werkten het op straat zwerven der kinderen in de hand.’
[SAA – gemeenteblad Amsterdam : 21 nov 1945]
schoolverzuim
In het weekrapport van de Joodsche Raad van 12 maart 1943 werd gesignaleerd dat het schoolverzuim schrikbarend was toegenomen en de Commissie voor Sociaal-Pedagogische Zorg, onder leiding van mr. Reine Friedman-vd Heide [1900-1965] ingeschakeld zou worden. Dat was in de laatste maanden voor het einde. Misschien doelde de Burgemeester op eerdere tijden, dat is niet helemaal duidelijk.
Die Commissie voor Sociaal-Pedagogische Zorg was gelijk met de overdracht van de scholen, in najaar 1942 actief geworden. Er zijn weekrapporten aanwezig, maar die verslagen geven niet de indruk dat het ernstig gesteld was met die ‘jeugdcriminaliteit’ en het ‘op straat zwerven’ zoals de Burgemeester stelde.
Er waren natuurlijk allerlei kwesties, al was het maar omdat veel vaders waren afgevoerd en ook omdat er nogal wat kledingproblemen waren. Oktober 1942 noteerde de commissie dat er zo’n 70 gezinnen waren, waar hulp werd geboden. Ze woonden vooral in de armere wijken, waar de kinderen op klompen naar school kwamen en die niet in de klas mochten aanhouden.
Emanuel Boekman [1889-1940] was de onderwijswethouder van Amsterdam, in de tijd dat de nieuwe onderwijswet [1921] werd ingevoerd. Hij was juist dat jaar in de Amsterdamse Gemeenteraad benoemd, voor de Sociaal-Democratische Partij [SDAP]. Drie jaar later toen Floor Wibaut (tijdelijk) als wethouder terugtrad kwam Emanuel Boekman in het college van Burgemeester en Wethouders en kreeg hij het Onderwijs en de Kunstzaken onder zijn beheer.
Vooral voor zijn rol bij het toegankelijk maken van de kunsten wordt hij herinnerd – er is zelfs een kennisinstituut naar hem vernoemd: ‘Boekman’, maar wij richten ons op zn verdienste voor het openbaar onderwijs.
Het onderwijs veranderde in de jaren ‘20 van een vorming-systeem dat gericht was op het bijbrengen van waarden en normen aan de kinderen uit de lagere sociale klassen, die gedoemd waren een leven lang onder een baas te werken. Maar beïnvloed door de onderwijsvernieuwers in die tijd [zoals Heymans, Ligthart, Thijssen] kwam het kind centraal te staan. Volksverheffing en doorleren waren de stokpaardjes van de Sociaaldemocraten.
Boekman was de wethouder die vanaf 1924 tot 1940 bijna onafgebroken het Amsterdamse onderwijs in die richting stuurde, met de juiste onderwijsbenoemingen, de bouw van tientallen scholen in een mooie architectuur, aandacht voor de natuur en lichamelijke opvoeding, allemaal gericht op de individuele ontplooiing van het kind en de jongvolwassene.
Zelf kwam Boekman ook uit de lagere klassen, [zijn vader dreef een boekenstal in de Oudemanhuispoort] en werkte zich via allerlei banen en jarenlange avondstudie, stap voor stap op, zodat hij uiteindelijk in 1939 terwijl hij wethouder was, promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam, met zijn proefschrift ‘Overheid en Kunst’.
In de meidagen van 1940 probeerde hij met vele anderen weg te komen uit Nederland maar toen de oversteek naar Engeland er niet in bleek te zitten, benam hij zich samen met zijn vrouw Jansje Nerden van het leven : 15 mei 1940.
Met de ‘opgedoken’ Boekmanleerlingen ging het goed. De school voldeed volledig aan de bedoelingen en het leerlingenverloop viel ontzettend mee, tegen het eind van het eerste schooljaar waren het er nog zo’n 155.
Maar er ontstond iets dat wethouder de Roos wellicht niet had voorzien. De joodse lagere school beviel de meeste ouders zó goed, dat een plan werd ontwikkeld voor het behoud van de school. Het idee was om er een joodse lagere school van te maken, die zich buiten de directe overheidsbemoeienis zou kunnen vestigen als een joodse enclave in deze voor de joodse gemeenschap zo droevige tijd.
De school had niet zo zeer een joods-godsdienstige signatuur maar eerder joods-nationalistisch, zoals de heer Bouchette, rijksschoolopziener voor het lager onderwijs opmerkte in zijn negatieve advies van 18 september 1946. Hij suggereert dat het schoolhoofd de leerlingenkaarten van de Boekmanschool zou hebben ingepikt om leerlingen voor zijn nieuwe school te werven, zodat het er inmiddels genoeg zouden zijn om te voldoen aan de stichtingsnorm.
Volgens de inspecteur zouden er zeker 1000 leerplichtige joodse kinderen zijn in Amsterdam, en zou er sprake zijn van een sterke assimilatie- en emigratiedrang onder de naoorlogse joodse bevolking. Volgens hem telde de Joodse kerkgemeenschap toen zo’n 2000 leden waarvan de helft praktiserend, terwijl de hele joodse gemeenschap in 1945 geschat werd op 20.000.
Bovendien zouden alle joodse weeskinderen waarschijnlijk worden opgenomen in gezinnen elders in het land. Allemaal redenen om niet zo’n joodse school op te richten. Hij sloot zijn negatieve advies af met:
‘De alleszins gerechtvaardigde deernis met het zware lot, dat het Amsterdamsche Joodsche volksdeel door de Duitsche terreur heeft getroffen kan echter m.i. geen aanleiding zijn om de overgebleven kleine Joodsche gemeenschap in deze te bevoorrechten boven andere kleine volksgroepen.’
[SAA 5191-14601– brief 18 sept 1946]
Zijn afwijzend advies had echter geen effect op de gemeente en het rijk, en zo kon het gebeuren dat bij de aanvang van het schooljaar 1946/47 een Joodse bijzondere lagere school geopend werd, meteen al met zo’n 150 leerlingen.
Ze kregen van de gemeente ‘onverkorte erkenning van het recht, dat het Joodsche bevolkingsdeel had, indien zij van het recht tot stichting van een bijzondere school over wensen te gaan’ en kregen het schoolgebouw in de van Ostadestraat 103 toegewezen.
De openbare lagere Boekmanschool in de Plantagebuurt, veranderde vanaf dat schooljaar van de school voor de joodse opgedoken kinderen in een gewone buurtschool. Een school die na een aanvankelijke daling naar slechts 15 leerlingen, naar normale proporties groeide.
Schoolhoofd Israël was meegegaan met die nieuwe Joodse school. Op de Boekmanschool werd hij vervangen door mevrouw Froukje Boom-de Vries, afkomstig van de Watergraafsmeerschool in Betondorp.
de GICOL
de Gemeentelijke Inhalingscursus voor opgedoken ‘middelbare’ leerlingen
Ook in het middelbaar onderwijs was er sprake van opgedoken joodse leerlingen met een leerachterstand. De gemeentelijke Afdeling Onderwijs telde wel 140 joodse leerlingen onder de opgedoken joodse Amsterdammers. Een-derde waren -leerlingen en twee-derde hoorde thuis op een . Uiteraard voelde de gemeente zich verantwoordelijk voor deze kinderen en richtte een inhalingsinstituut op, de Gemeentelijk Inhaalcursus voor Ondergedoken Leerlingen, Gicol.
De cursus kwam in het schoolgebouw van de Talmud Toraschool, in de 2e Boerhaavestraat en Hartog Jacobs werd als directeur aangesteld, daarvoor was hij dat van de Joodse Hbs aan de Stadstimmertuin. Na drie schooljaren liet hij de Gicol geruisloos opgaan in de nieuwe (confessionele) Joodse Hbs (Maimonides), die terugkeerde op het vertrouwde adres aan de Stadstimmertuin.
‘Er stroomden 120 enthousiaste leerlingen toe, wat een klein wonder genoemd mag worden in de losgeslagen gelederen van de toenmalige jeugd. Waren zij de zoete, brave, heilige boontjes ? Zeker niet, maar zij hadden wel allemaal een totaal ander oorlogsverleden dan gewone jongens en meisjes. Ze kwamen uit concentratiekampen of de onderduik; velen van hen leefden in spanning over de eventuele terugkeer van ouders, grootouders en andere familieleden. Zo moesten deze jongens en meisjes verweesd, ontworteld en berooid zich heroriënteren, in het besef dat zij zelf verantwoordelijk waren voor hun toekomst. die weinig rooskleurigheid zou beiden zonder het ‘papiertje’ van het eindexamen. Er zaten veel hiaten in hun algemene kennis; qua leeftijd waren de meesten de schoolbanken allang ontgroeid, maar het veroveren van het belangrijke papiertje motiveerde hen sterk voor deelname aan de Gicol.
Ook voor de leraren was het wennen, de meesten kwamen zelf ook uit de onderduik en hadden weinig leservaring. Sommige oudere docenten konden het vrijgevochten, volwassen gedrag van de Gicol-cursisten moeilijk accepteren en probeerden het met orde, gezag en regelmaat hun plaats voor de klas te bepalen, ervan overtuigd dat strenge discipline de enige manier was deze ontwortelde kinderen weer in het gareel te krijgen. Dat botste wel eens en zodanig dat er regelmatig kleine opstanden uitbraken, als een docent ‘oude stijl’ het waagde een leerling te streng te vermanen of zelfs de klas uit te sturen.
De Gicol was niet alleen door de samenstelling van de leerlingen een aparte school; dat er les gegeven werd op verschillende niveaus, (mulo A en B en hbs A en B) weliswaar gedwongen door de zeer uiteenlopende kennisniveaus van de leerlingen, was heel bijzonder in die tijd. Maar over de bezettingstijd, de onderduik, de kampen, daar werd niet over gesproken, niet door de docenten en evenmin door de leerlingen onderling.
[citaat (bewerkt) en gegevens zijn afkomstig uit Reünie op papier, joodse oorlogskinderen kijken terug op hun jaren aan die ‘wonderlijke school’ een onderzoek en publicatie van Mink van Rijsdijk; van Buuren Uitgeverij, Weert, 2000]