Tussen die twee joodse buurten, de Jodenbuurt en de Transvaalbuurt, lag de Oosterparkbuurt. Daar woonden in de jaren ’40 zo’n 30.000 mensen, waarvan ruim een derde joods. Ook van de 1400 openbare leerlingen in deze buurt was ongeveer een derde joods.
Toen de gemeente het bevel van de Duitse bezetter uitvoerde dat alle joodse kinderen naar aparte scholen moesten, werden er in deze buurt daarvoor twee scholen vrij gemaakt, de Vrolikschool en de Camperschool.
Die scholen huisden samen in het dubbele schoolgebouw binnen het huizenblok tussen de Beukenweg en Sparrenweg, achter de poort op nummer 11. Vanaf maandag 22 september 1941 waren dat Joodsche school 5 en Joodsche school 6. Er kwamen ruim 500 joodse kinderen op die twee joodse scholen.

De 230 niet-joodse kinderen van die twee scholen werden op hun beurt verplaatst naar de andere scholen in de buurt, de Boerhaaveschool en de Linnaeusschool.
Die school was een dubbele school met bijna 500 leerlingen, waarvan de 40 joodse moesten vertrekken. Terwijl de meerderheid van de leerlingen op de Boerhaaveschool joods was, werd dit toch geen Joodsche school. De 140 joodse kinderen moesten bij de herschikking van de scholen en de leerlingen, verhuizen naar die nieuwe joodse scholen aan de Sparrenweg.
De Joodse school 5 kreeg Simon Gosselaar [1908-] als hoofd, hij kwam van de Pieter Nieuwlandschool in Betondorp. Jesaija Pais [1891-1960] werd het hoofd van de Joodsche school 6, hij kwam van de Hendrik Westerschool op het Weesperplein.
Ook op de Sparrenweg werden de joodse scholen samengevoegd zodra zij in november 1942 door de gemeente waren overgedaan aan het Onderwijsbureau van de Joodsche Raad. Joodsche scholen 5 en 6 trokken samen in het linker gedeelte van het dubbele schoolgebouw achter de poort op Sparrenweg 11, met bij elkaar nog maar 161 leerlingen. Zo ontstond er in het rechter gebouwdeel ruimte voor de Joodsche die weg moest uit de Smitstraat in de Transvaalbuurt.
In de onderwijsteams waren ook al hier lege plekken, sinds de op gang waren gekomen. De Joodsche Raad had weliswaar voor alle leerkrachten een weten te regelen, maar de bezetter was volledig onberekenbaar in het samenstellen van de transportlijsten.
Ook bij de reisvergunningen ontstonden problemen, zodat schoolhoofd Gosselaar, die in Huizen woonde, uiteindelijk niet meer naar zijn school kon komen en het schoolhoofd Pais was die op zijn post bleef. Na de zomer van 1943 doken ze allebei onder, de scholen waren toen al gesloten. Na de in mei en juni resteerden er zo weinig kinderen en slechts een enkele leerkracht, dat sluiting onvermijdelijk was.
Maurice Mol (1936) vertelt:
Maurice Mol (1936) ging naar een buitenklas van Joodse school 6, in de 1e van Swindenstraat:
‘In 1942 woonde ik met mijn ouders in de 2e Boerhaavestraat. Toen ik zes werd kreeg ik een Jodenster op mijn kleding en na de zomer mocht ik naar de “openbare” Joodse school. Ik moest van huis uit en terug, helemaal omlopen langs het Oosterpark, dat was verboden voor Joden. Erg lang heb ik niet op die school gezeten. Eind ’42 ben als kind, los van mijn ouders ondergedoken. Ik herinner me nog wel dat er in de klas steeds meer kinderen ontbraken.’
Van Swindenstraat
Ook in de Dapperbuurt en in de Indische buurt zaten joodse kinderen op openbare lagere scholen. Het waren er niet zoveel dat er een afzonderlijke joodse school moest worden opgezet in september 1941. Maar de joodse leerlingen moesten wel weg van hun eigen school.
De 60 joodse leerlingen uit de Dapperbuurt en de 80 uit de Indische buurt werden geplaatst op de twee joodse scholen op de Sparrenweg. Deze scholen raakten door de extra leerlingen overvol, en de gemeente ging op zoek naar een dependance.
Er stonden in die buurten niet veel schoolgebouwen leeg en een joodse school mocht van de bezetter niet onder één dak zitten met een niet-joodse school.
Men kwam uit op een schoolgebouw dat al jaren leeg stond, aan de 2de van Swindenstraat 135 (oude nummering)
Er kwam buitenklassen in, met vooral leerlingen uit de Dapperbuurt en de Indische buurt. Die kinderen hoefden dus alleen even onder het nieuwe spoorviaduct door om op school te komen. De andere Joodse Dapper- en Indische-buurters moesten wel helemaal doorlopen naar de Sparrenweg. Een probleem daarbij was dat ze niet door mochten steken door het Oosterpark, want dat was inmiddels voor joden verboden.
De lagere schooldependance in de Eerste van Swindenstraat bleef ook in het tweede schooljaar bestaan en met ruim 75 leerlingen in januari 1943, niet voldoende voor een zelfstandige school. De meeste kinderen kwamen van ver en waren te voet, want in de tram of op de fiets, dat mochten ze niet meer. Om die reden werd de middagpauze verkort en konden de leerlingen overblijven. Zo konden de kinderen in de winter van 42/43 ’s middags nog voor het donker weer thuis zijn.
Uit vergaderdocumenten blijkt dat Sparrenweg 11 na de zomervakantie van 1943, alle joodse openbare kinderen die er nog in ‘Groot Oost’ zijn, zou opvangen. Er werden er zo’n 110 verwacht. Er werd een team samengesteld met Emanuel Bloemendal als hoofd en de juffen Esther Goedhart-Mok en Sara Mok-Levisson. Ze kwamen van de Joodsche scholen 1, 8 en 10, die alle drie in december 1942 waren opgeheven. Uiteindelijk ging dit plan niet door, de laatste leerlingen vonden onderdak in de Transvaalbuurt, want daar woonden toen de meeste van hen.

Aan de gevel van de woningen die er nu staan, aan de Sparrenweg, ter hoogte van nummer 1, zit sinds mei 2021 een bordje dat herinnert aan deze twee joodse scholen. Met dank aan Freda Cohen Rapoport.