Mulo scholen

Joodse MULO
Op de openbare Mulo’s in Amsterdam zaten september 1941 ongeveer 400 joodse leerlingen. Die moesten daar allemaal weg, zodra de bezetter de isolatie van alle joodse kinderen had bevolen. De gemeente opende voor hen een aparte joodse MULO, de J’ULO in het leegstaande schoolgebouw in de Christiaan de Wetstraat 21/23. En zo waren er vanaf dat schooljaar twee joodse Mulo’s in de stad: de J’ULO en die van de joodse vereniging Kennis en Godsvrucht.
Die K&G Mulo telde het jaar ervoor zo’n 150 leerlingen, maar net als bij het confessionele lagere onderwijs, groeide de school bij aanvang van het eerste ‘gescheiden’ schooljaar al snel tot voorbij de 200 leerlingen, terwijl de J’ULO ruim 425 leerlingen verzamelde van de andere Mulo’s in de stad.
Er waren in Amsterdam ruim 25 openbare scholen voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs. Minstens evenveel Mulo’s waren er van en signatuur.
Het waren echte volksscholen naast het lager beroepsonderwijs, voor de duizenden meisjes en jongens die van de lagere scholen kwamen en wilden doorleren. Je kreeg er naast de talen, vooral vakken gericht op kantoorbanen, zoals handelsrekenen, boekhouden en zelfs machineschrijven. Het waren drie- of vierjarige opleidingen, die dus ruim voorbij de leerplicht liepen, die toen stopte aan het eind van het schooljaar waarin je dertien was geworden.



Dane Simons [1892-1943] van de Nicolaas Maesschool werd schoolhoofd, van die nieuwe gemeentelijke J’ULO. Hij kreeg voor de 425 leerlingen een team van ruim 20 leerkrachten. Terwijl de K&G Mulo zes leerkrachten had, met Felix Israel [1889] als directeur. Dat was hij al vanaf de oprichting in 1928 en zou dat blijven tot de school gesloten werd.
In het najaar van 1942 werden alle Joodse openbare scholen door de gemeente overgedragen aan het Schoolbestuur van de .
In die tijd werd alle joodse instellingen in opdracht van de bezetter ontbonden, zo ook de vereniging Kennis & Godsvrucht waardoor diens Mulo ook onder het beheer van de Joodsche Raad kwam. Het kersverse Joodse Schoolbestuur overwoog toen de twee Mulo’s samen onder één dak te brengen. Dat was niet alleen bedoeld als bezuiniging maar meer nog vanwege het toenemende tekort aan leerkrachten en vooral bij de J’ULO de afname van de leerlingen van 425 naar rond de 300.
Het waren vooral de ‘openbaren’ die beducht waren voor de ‘verjoodsing’ door het samengaan, zodat de beide scholen zelfstandig bleven voortbestaan, elk in het eigen schoolgebouw, in de Christiaan de Wetstraat, met 13 lokalen en aan de Reguliersgracht met slechts zes lokalen.
Voorjaar 1943 was nog maar de helft van de leerlingen op beide scholen aanwezig. En toen in mei in de oude stad de razzia’s hadden huisgehouden, werd de K&G Mulo aan de Reguliersgracht gesloten. Niet veel later, na de grote razzia’s in de Transvaalbuurt sloot ook de J’ULO in de de Wetstraat haar deuren. Beide gebouwen werden aan de gemeente teruggeven. Schoolhoofd Dane Simons was inmiddels al opgepakt, terwijl Felix Israel onder wist te duiken; na de bevrijding komen we hem weer tegen op de Boekmanschool.
Uiteindelijk, september 1943 kregen de laatste Mulo-klantjes confessioneel en openbaar, tezamen, nog geen 30 in totaal, onderdak bij het Joodsch Lyceum in de voormalige Stadstimmertuin, samen met zo’n 60 andere middelbare scholieren. De laatst overgebleven docenten ontfermden zich over hen, maar dat heeft maar even geduurd. Eind september hielden ze er allemaal mee op, docenten, scholieren en schoolbestuurders. De meesten van hen wisten onder te duiken.

Joodsche MULO
Sinds 1928 was er in Amsterdam een joodse Joodsche MULO school (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs). De school stond onder bestuur van de Nederlands Israëlitische schoolvereniging , die ook twee kleuterscholen en de lagere Palacheschool en de Herman Elteschool beheerde.
De K&G MULO was begonnen in de Tweede Boerhaavestraat 203 en in 1937 verhuisd naar het schoolgebouw op de hoek van de Reguliersgracht en de Weteringschans 225a, waar eerder de Regulierschool zat.
Vervolgonderwijs
Leerplicht
In die tijd was er sprake van een leerplicht die aanving op de dag dat je zeven jaar was geworden en eindigde zodra je zeven klassen van de lagere school had doorlopen, maar niet voor de leeftijd van 13 en niet later dan het 14elevensjaar; het eindigde altijd aan het eind van het schooljaar, dus niet op je verjaardag. – dat is de wet van 1920.
Er werd echter door de jaren heen, nogal aan de formuleringen geschaafd, zodat het uiteindelijk werd ‘indien het kind, de klasse heeft doorlopen, waarin het bij het bereiken van den dertienjarige leeftijd was geplaatst.’
Er werd vervolgens een paar keer een poging gedaan om de leeftijd een jaar op te rekken, zodat er zelfs een 8steleerjaar zou kunnen zijn. Dat stuitte op allerlei bezwaren, onder andere omdat de schoolgebouwen niet berekend waren op nog een klas; er waren toen meestal slechts zeven lokalen in een schoolgebouw.
Daarnaast was het in veel gezinnen gewoon noodzakelijk dat het kind eindelijk eens ging werken, als knecht bij een baas of in een dienstje bij een mevrouw. De paar gulden die er dan meer binnen kwamen waren immers zeer welkom.
Gedurende de bezettingsperiode werd echter door het Departement voor Opvoeding, de leerplicht toch met één jaar verlengd, met de bedoeling dat het kind tenminste twee jaar vervolgonderwijs zou kunnen genieten.
Dat ondermijnde het Voortgezet Lager Onderwijs, dat in de vorm van VGLO-scholen in de jaren dertig opgang maakte, zeker in Amsterdam. Die scholen waren juist opgericht om de lagere school te ontlasten van al die kinderen die na het zesde leerjaar op school bleven hangen en niet door konden stromen naar het Mulo of het Middelbare onderwijs of gewoon naar het Nijverheidsonderwijs (de huishoud en industriescholen en de ambachtsscholen) waar je opgeleid werd in een ambacht, zoals naaister of timmerman. Die waren meestal niet van de gemeente, maar eenRijksscholen of ze behoorden bij het Bijzonder Onderwijs.
Uiteraard moest Amsterdam in 1941 ook voorzien in joodse scholen voor het vervolgonderwijs, zo kwam er een Joodsche VGLO-school, een Joodsche ULO, een Joodsche HBS en een Joodsch Lyceum en na enige heen en weer geschuif over de verantwoordelijkheden kwamen er ook twee joodse nijverheidsscholen, een voor meisjes en een voor jongens. En om het plaatje compleet te maken, kwam er zelfs een Joodsch Montessorilyceum, een Joodsche Kunstnijverheidsschool en een Joodsche Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
Een aanzienlijk deel van de niet meer leerplichtige scholieren hield het in 1942 voor gezien, bleef weg van school, vaak zonder zich af te melden en zette de studie thuis voor, vaak geholpen door een student, soms tezamen in thuisklasjes.
VGLO
Sinds de jaren dertig waren er ruim 25 scholen voor Voortgezet Lager Onderwijs :
‘Deze scholen zijn speciaal bestemd voor die leerlingen, voor welke de gewone lagere school eindonderwijs zal geven en die na het doorlopen van het 6e leerjaar nog één jaar onderwijs willen ontvangen’
Als je de scholenlijsten van die jaren bekijkt zie je dat dit type school vooral in de arbeiderswijken zat (dwz niet in de Rivierenbuurt en de Apollobuurt of de Watergraafsmeer) In 1940 zijn het er nog dertien. één daarvan wordt in september 1941 verjoodst, en drie worden er gesloten.
Die nieuwe joodse VGLO-school zat in de Smitstraat, achter de poort op nr 39. Daar zat VGLO-school nummer 11 en eigenlijk bleef alles gewoon hetzelfde. De niet-joodse leerlingen moesten er wel weg en alle joodse VGLO-leerlingen uit de hele stad kwamen er bij, vooral van de VGLO-school in de Lepelstraat. (die vervolgens werd gesloten)
Het joodse schoolhoofd van die school, Jacob Isaac Arenowitz [1904-1943] kwam mee en werd hoofd van de nieuwe Joodsche VGLO. In totaal telde de school toen 85 leerlingen.
De Joodse VGLO was net als de andere nieuwe joodse scholen een gemeenteschool. In december 1942 werden alle joodse scholen overgenomen door het schoolbestuur van de Joodsche Raad. Het leerlingenaantal op die Joodse VGLO was door de razzia’s en het onderduiken teruggelopen naar amper 35, reden voor het nieuwe schoolbestuur om dit kleine schooltje onder te brengen in een paar lokalen in de Joodse school 6 aan de Sparrenweg 11, achter de poort. Meester Jacob Arenowitz bleef het hoofd.
met naast hem alleen nog onderwijzer Philip Hoepelman [1905-1989], totdat die onderdook.
Na de grote razzia’s in mei 1943, die ook deze school troffen, verhuisden de overgebleven14 leerlingen nog één keer. Ze kwamen terecht in het schoolgebouw aan de Joubertstraat, waarheen ook de laatste leerlingen van de twee joodse nijverheidsscholen waren uitgeweken en een van de joodse kleuterklassen zat. Jerohm Hartog [1892-1945],schoolhoofd van de inmiddels gesloten Joodse school 7aan de Sparrenweg, ontfermde zich over deze leerlingen van uiteenlopend pluimage, tot het eind september 1943 definitief voorbij was voor het joods onderwijs.
Na de bezettingsperiode is er geen VGLO school meer over. Het emancipatiestreven van de sociaaldemocraten had zijnn werk gedaan, ouders kozen massaal voor een vervolgopleiding voor hun kinderen, die langer en intensiever was, zoals de Muloschool of de Nijverheidsschool en natuurlijk waren er genoeg kinderen die doorstroomden naar het echte middelbaar onderwijs, van HBS en Gymnasium.
