In de Tweede Boerhaavestraat 82 zat in 1941 de 4de Montessorischool, dat was toen een van de acht lagere Montessorischolen die Amsterdam had. Zeven openbare en één particuliere, de Amsterdamse Montessorischool.
Op die acht scholen zaten ruim 2000 kinderen, ongeveer 5% van alle openbare lagere schoolleerlingen in die tijd.
Van die 2000 waren volgens de opgave door de schoolhoofden in juli 1941, een opmerkelijk groot aantal leerlingen joods, zo’n 400. Waarvan ongeveer de helft op de 4de Montessorischool in de 2e Boerhaavestraat, vlak bij het Oosterpark. Van de 290 leerlingen op die school waren er ongeveer 200 joods.
Toen de bezetter had bevolen dat de joodse leerlingen naar aparte scholen moesten en niet meer samen met de andere kinderen in één klas mochten zitten, gold dat vanzelfsprekend ook voor de Montessori leerlingen. Maar de acht Amsterdamse Montessorischolen zaten zo verspreid in Zuid (4), West (2) en Oost (2), dat het niet werkbaar zou zijn om al die joodse Montessori-kinderen samen te brengen in één gebouw.
De gemeente koos daarom voor een school op drie locaties – dus drie kleine Joodsche Montessorischolen; in de 2e Boerhaavestraat en in de Transvaalbuurt en op het Willinkplein [nu Victorieplein] in het hart van Plan Zuid.
De bestaande 4e Montessori in de Boerhaavestraat werd door de gemeente eenvoudigweg ‘verjoodst’; hier moesten dus de niet-joodse leerlingen verhuizen, zij kregen onderdak in een schoolgebouw verderop in de Tweede Boerhaavestraat, in het schoolgebouw op nr 22.
Voor de toeloop van de joodse leerlingen van de andere Montessorischool in Oost – de 5de in de Herschelstraat in de Watergraafsmeer, opende de gemeente een tweeklassig montessorischooltje in het gebouw van de leegstaande Transvaalschool op het binnenterrein tussen de Smitstraat en de Laing’s in de Transvaalbuurt.
De 4e Montessorischool, waar de Joodsche Montessorischool Oost in werd gevestigd zat in een dubbel schoolgebouw, samen met de Boerhaaveschool (op nr 80 dus). Die bleef daar óók ná de verjoodsing van de Montessorischool zitten, en daar had de Beauftragte für die Stad Amsterdam, als directe vertegenwoordiger van Reichskommissar Seyss-Inquart, nogal wat problemen mee. Hij schreef op16 oktober 1941, de burgemeester, dat hij er bezwaar tegen had, als de nieuwe joodse scholen in het zelfde gebouw zouden zitten als een niet-joodse school. Dat was onder andere aan de hand in de Boerhaavestraat.
De burgemeester antwoordde per ommegaande dat het in veel gevallen niet anders kan; de stad had immers al jaren de gewoonte vooral dubbele schoolgebouwen te bouwen.
De Beauftragte noemde in zijn brief ook de reden van zijn bezwaar : Het einddoel van deze leerlingen-scheiding is de jeugd vroegtijdig opmerkzaam te maken op ‘die Rassenfrage’. De burgemeester weerlegt dit argument door te stellen dat, dat einddoel veel beter bereikt zou kunnen worden door juist de joodse scholen naast de niet-joodse te vestigen. Wat het effect daarvan met de leerlingen van die twee scholen is geweest, is uiteraard niet te achterhalen.


Het pleit voor de zorgvuldigheid van de Afdeling Onderwijs van het Amsterdamse stadhuis, dat aan Montessori leerlingen speciale aandacht werd gegeven. Dat was immers niet eenvoudig; bij het gewone joodse lager onderwijs was er al een tekort aan joodse leerkrachten, zo bleek bij de voorbereidingen voor de herschikking, maar voor de negen klassen die gevormd moesten worden om die vierhonderd Montessori-kinderen te kunnen plaatsen was helemaal een groot tekort aan leidsters en leiders (zo heetten toen de Montessori juffen en meesters).
De eerste inventarisatie leverde slechts vier gekwalificeerde Montessori-leerkrachten op; gelukkig was het voormalige hoofd van de (particuliere) Amsterdamse Montessorischool, mevrouw Rosalie Joosten-Chotzen [1890] beschikbaar om hoofd te worden.
Vervolgens konden er naast de vier joodse leerkrachten die in maart ontslagen waren, enkele ‘kwekelingen’ worden ingezet, nog niet gediplomeerde joodse studenten van de Montessori-kweekschool, zoals Hetty Gobetz [1920-1943], Abraham Mok [1920] en Willem de Vries [1917-1943]; hij vormde samen met Cathèrin Hoek [1915] het team voor de twee Montessorigroepen in de Transvaalschool. Terwijl Hetty en Abraham elk een groep in de Boerhaaveschool leidden. Daar werd het team voltallig met Sara Barents [1899-1943] die ook op de gewone ‘vierde’ een groep leidde én Emanuel Porcelijn [1899] die al in najaar 1941 van uit het Gooi naar Amsterdam was gekomen.
In december 1941 werden de drie Montessorischolen organisatorisch gesplitst en kwam op de Boerhaave-vestiging Elisabeth Wessel [1891-1943] als Hoofd der School.
Maar óók bij het Joodse Montessorionderwijs sloegen de bezuinigingen toe, zodra alle joodse scholen in het najaar van 1942 waren overgedragen aan de Joodsche Raad.
De dependance in de Transvaalbuurt werd gesloten, dat leverde een besparing van zo’n 2.000 gulden sjaars op aan beheersvergoeding.
De ‘Transvaalschool’ leerlingen, want zo werd die school nog steeds genoemd, o.a. uit de Watergraafsmeer moesten vanaf toen helemaal doorlopen naar de Tweede Boerhaavestraat.
‘Mijn vader was heel vrijdenkend en modern en omdat hij wilde dat ik naar een Montessorischool zou gaan, verhuisden we in 1938 naar de Linnaeusparkweg. Eerst ging ik op de Montessori-kleuterschool en daarna naar de lagere Montessori, in de Herschelstraat.
Het was denk ik in 1941 dat ik bij het schoolhoofd, mevrouw Boerema werd geroepen, die mij toen vroeg hoeveel Joodse grootouders ik had. Omdat mijn beide grootvaders al gestorven waren voor mijn geboorte, antwoordde ik naar eer en geweten, twee. Het heeft niet mogen baten, kennelijk was hun informatie completer dan mijn ongewild leugentje wilde doen geloven. Na de zomer moesten we de Montessori-school verlaten en werden we naar de Smitstraat verwezen, waar een Joodse Montessorischool was. Mijn vriendinnetje Ineke, haar zusje Rita en ik waren de enigen die daar naar toe gingen. Mijn vader regelde zijn werk zodanig, dat hij ons drieën ‘smorgens met de fiets aan de hand, naar school bracht. We bleven over en ‘smiddags mochten we alleen naar huis komen. Verder uit onze klas waren er geen kinderen die naar de Smitstraat gingen. Er was slechts een meisje in de klas dat met de verandering van school verdwenen was.
Van de andere leerlingen die uit de Meer kwamen hebben we onderweg weinig gemerkt, ook omdat we de boodschap hadden vanuit school direct naar huis te komen. Wel zag je groepjes kinderen lopen, maar wij hadden daar geen contact mee. Die groepjes zag je tot aan het begin van de Middenweg en dan losten ze zich op. Het was opvallend dat het bijna allemaal jongens waren.
Het was nog niet zo erg, totdat we na een klein jaar het bericht kregen dat we naar de school in de 2e Boerhaavestraat moesten. En toen begon de ellende.
De razzia’s begonnen. Afstanden lopen was geen probleem, maar we moesten langs de Tugelaweg en elke dag weer zag je leegstaande huizen, waarvan de bewoners weggehaald waren en direct daarna werden de ruiten ingegooid, de gordijnen wapperden in de wind en een deel van de bezittingen waren er al uitgehaald en de rest gestolen. Ook overdag waren er soms razzia’s en je had geleerd op een verre afstand te blijven, toch kon je de gehate vrachtwagens zien waar de mensen ingeduwd werden. Een verschrikkelijk gezicht!
Op school was het een treurige toestand, elke nieuwe dag was het: Davy is weggehaald, Rozetje is weggehaald en met de dag werden de klassen kleiner. We werden er helemaal naar van.
Mijn vader had een Sperr, vandaar dat ik nog steeds in Amsterdam was, maar in mei 1943 was het te gevaarlijk geworden; hij vond het tijd om maatregelen te nemen en ik moest verdwijnen. Ook oom Maan dook na dat schooljaar onder, want op school waren er nog maar enkele kinderen, waaronder mijn vriendinnetje Ineke en haar zusje, met de fatale gevolgen van dien`
[Oom Maan was Emanuel Porcelijn, onderwijzer in Laren en daarna aan de Joodse Montessorischool in de 2e Boerhaave]
Eind mei 1943 vonden in Amsterdam verschillende grote razzia’s plaats, waarbij op 23 mei zo’n 8 duizend mensen en 26 mei nog eens ruim 3 duizend werden afgevoerd. Daar zaten óók nogal wat onderwijzers en onderwijzeressen bij, waaronder enkele leidsters van de Boerhaave-montessorischool. Het joodse onderwijs in Amsterdam raakte volledig ontwricht, waarop het onderwijsbureau besloot alle joodse scholen tot het eind van de maand dicht te houden.
De scholen in de binnenstad bleven ook nadien gesloten terwijl in Oost en Zuid leerkrachten, leerlingen en de gebouwen werden heringedeeld.
Van de Joodse Montessorischool in de Boerhaavestraat was eigenlijk weinig meer over; als ze al niet waren weggevoerd, was er door de overblijvende leerlingen en leerkrachten voor de onderduik gekozen.
Maar het onderwijsbureau van de Joodsche Raad hield echter stug vol de leerplicht te handhaven; direct na de zomervakantie werd er opnieuw een joodse school geopend. Er kwamen een kleine honderd kinderen opdagen, waaronder slechts zeven van de ruim 200 leerlingen van de joodse Montessorischolen in Oost en Zuid.

7 plus 1 Montessorischolen
‘Als erfenis van de jood Boekman heeft Amsterdam zeven groote Montessorischolen voor lager onderwijs met tezamen 2000 leerlingen. Wij vinden dat verschrikkelijk maar het Opvoedingsdepartement ziet er blijkbaar niets verkeerds in en zorgt voor geld. ‘t Lijkt haast te gek, maar nochtans de Staat betaalt. Natuurlijk van onze belastingpenningen. Hoe het belang der volksgemeenschap, uit hoofde waarvan het Opvoedingsdepartement deze betalingen doet, met het onderhoud van marxistische bacillen kolonies te rijmen is, dat is de vraag die ook wij van plan zijn, te gelegener tijd eens aan de heeren te stellen.’
(gelezen in het SS-weekblad ‘de Storm’ in december 1943)
Het Amsterdamse Montessorionderwijs bestond al vanaf midden jaren ’20, als een pedagogisch/didactische stroming die de leerbehoeften van het kind centraal stelt en ‘leer mij het zelf te doen’ als uitgangspunt neemt. De leerlingen werken individueel of in kleine groepjes met speciaal ontwikkeld leermateriaal; de leerkracht biedt begeleiding zonder klassikale lessen. In plaats van een klas op leerjaar kenmerkt de Montessorimethode zich ook door dat drie leeftijdsgroepen samen in een klas zitten, zodoende is doorstromen moeiteloos; de enige echte ‘harde’ overgang is als het kind naar een hogere bouw overgaat.
In het schooljaar 1926/27 worden in de Amsterdamse Hasebroekstraat en aan het Hygiëaplein de eerste twee Montessoriklassen gestart, maar de groei van het onderwijs wordt voorlopig belemmerd door het ontbreken van gekwalificeerde leerkrachten. Er kwam al snel een cursus, eerst als bijscholing van de ‘gewone’ onderwijskrachten; later werd dat een volwaardige Montessori-kweekschool. Door de bijscholing kwamen er stap voor stap voldoende Montessori- leidsters en leiders beschikbaar om de groei van het Amsterdamse Montessorionderwijs mogelijk te maken. Er werden in de jaren ’30 zelfs scholen gebouwd, die speciaal waren toegerust voor deze progressieve onderwijsvorm.
Op een of andere manier kreeg de school in de Corellistraat de titel ‘de eerste’ en die waar het begon, in de Hasebroekstraat heette sindsdien ‘de tweede’; dat was in een oud schoolgebouw dat in 1929 al aangepast werd met grotere lokalen en bij elk klaslokaal een keukentje en een ‘rustkamer’, terwijl de school in de Corellistraat nieuwbouw was.

De schrijver in het SS-weekblad de Storm (december 1943) doelde op de zeven openbare Montessorischolen die de stad toen had:
de eerste in de Corellistraat
de tweede in de Hasebroekstraat
de derde aan het Hygiëaplein
de vierde in de Boerhaave (nu Weesperzijde)
de vijfde in de Herschelstraat
de zesde in de Niersstraat
de zevende Corantijnstraat (nu Nachtwachtlaan)
maar er was ook nog de Amsterdamse Montessorischool in de Willem Witsenstraat, dat was echter een particuliere school, die niet door Rijk werd bekostigd.
Die zeven plus een, van het eerste uur, zijn er nog allemaal, de meeste nog op het oude adres, Ondertussen zijn ze qua aantal nagenoeg verdubbeld.