Kweekschool
Nieuwe Prinsengracht nr 89
Op de Amsterdamse voor onderwijzers en onderwijzeressen zaten in 1940/41 in elke jaargroep wel enkele joodse leerlingen. Ook zij werden vanaf september 1941 op bevel van de bezetter, van het gewone onderwijs uitgesloten, terwijl een aantal van hen juist dat schooljaar, in mei 1942 examen zou doen.
De gemeente talmde met een oplossing voor deze aankomende joodse onderwijzers; het examen was een staatsexamen en daar waren de Joden ook van uitgesloten.
De pas gevormde onderwijscommissie van de nam daarop het initiatief; er was al een tekort aan joodse leerkrachten en men voorzag dat dat tekort nog wel zou toenemen, reden genoeg om met spoed eigen onderwijskrachten op te leiden.
Dus nam Isaac van der Velde van de Joodse onderwijscommissie contact op met het in Den Haag en zo kwam er een oplossing in de vorm van een spoedopleiding voor Joodsche onderwijzers en onderwijzeressen. Er kwam geld en zelfs een dispensatie voor de praktijkuren, want eigenlijk moest een aankomende onderwijzer een half jaar hospiteren (stage lopen), en daar was nu niet genoeg tijd voor.
Maandag 23 november 1941 startte de cursus, er werd een lokaal vrij gemaakt bij de gemeentelijke Joodse HBS in de Coornhertschool aan Mauritskade nr 25.
Er waren dat jaar zo’n 25 joodse leerlingen in de verschillende leerjaren. Nog geen half jaar later behaalden ze allemaal hun akte van bekwaamheid en na de zomer van 1942 stonden ze voor de klas op een van de gemeentelijke Joodsche scholen.
De hadden toen al de eerste gaten geslagen in de onderwijsteams van verschillende joodse scholen, dus de komst van deze jonge krachten was zeer welkom.
Na het succes van de stoomcursus nam de Joodse Onderwijscommissie het initiatief voor een volledige Joodse Opleidingsschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
Het leerplan omvatte vier volledige jaren en droeg de handtekening van Isaac van der Velde, die toen hoofd was van het pasgevormde van de Joodsche Raad.
Henri van Praag [1916-1988] werd aangesteld als directeur en toen hij onderdook kwam mejuffrouw Eveline Lijons [1895-1994] in zijn plaats.
Eerst zat de Joodsche Kweekschool nog bij de Joodsche aan de Mauritskade, maar begin 1943 werd dat gebouw ontruimd; de HBS trok in bij het Joodsch Lyceum in de Stadstimmertuin en de Joodsche Kweek verhuisde naar de Christiaan de Wetstraat waar ook de Joodsche zat.
Naast de opleiding A (voor lagere schoolleerkrachten) was er ook een cursus voor het voorbereidend onderwijs; (de Vormschool). Die duurde drie jaar en daar kon je al terecht na twee jaar MULO, dat was één klasje met zeven joodse meisjes, allemaal zo’n 17 jaar.
Na de de Transvaalbuurt werd net als de andere joodse scholen in die wijk, ook de Joodse Kweek & Vormschool in juni 1943 gesloten.
‘Schrijver dezes is in het bezit van het in juni 1942 behaalde einddiploma. de Acte voor Lager Onderwijs, die hem ook na 1945 volledige bevoegdheid zou verlenen op scholen voor lager onderwijs.
Per 1 oktober 1941 kreeg ik ontslag van de bank, waar ik werkzaam was. Op last van de nieuwe president-directeur van De Nederlandsche Bank, de NSB-voorman Rost van Tonningen, werden toen alle joodse medewerkers uit het bankwezen verwijderd. Ik kreeg wel een aflopende financiële regeling mee, maar ik begreep dat de bezetter mij wel zou weten te vinden voor een of andere tewerkstelling. Toen ik dan ook hoorde dat er een oproep was geweest voor een Spoedopleiding tot onderwijzer op een joodse school.
De diploma-uitreiking vond plaats alsof de nieuwbakken juffrouwen en meesters normaal hun plaats voor de klas in het nieuwe schooljaar 1942-1943 zouden kunnen innemen.
De tijdelijke aanstelling geschiedde door de afdeling Onderwijs ten stadhuize, die het toezicht op het joodse, evenals het andere onderwijs, uitoefende.
Maar hoe anders verliep de praktijk dan wat wij ons van het geven van onderwijs gedacht hadden. Want wanneer je ’s middags na vier uur de school verliet, wist je niet, wie er de volgende dag nog aanwezig zouden zijn, zowel onder de leerlingen als onder het onderwijzend personeel, jezelf inbegrepen. Daardoor kwam er een teveel aan onderwijzend personeel, zodat de afdeling Onderwijs van de Joodse Raad, aan welke instantie alle verantwoordelijkheid voor het joodse onderwijs per 1 september 1942 was overgedragen, geen klas meer voor mij als invaller over had.’
[overgenomen uit Ons Amsterdam – jrg 1989 blz 92]