K&G fröbelschool
In het grachtenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht op nr 54, zaten eind jaren ’30 de kleuterklassen van de Kennis en Godsvruchtschool waar eerder ook de lagere school klassen van de Vereeniging gevestigd waren. De ruim 70 kleuters stonden onder leiding van Sipora de Jong-van Gelderen [1897-1943]. Daarnaast werd aan de kleintjes onder de 4 jaar, onderdak geboden in een dubbel woonhuisje op het achtererf van de woning op de Plantage Muidergracht, nr 5, daar had Elisabeth Friedman [—] de leiding.
In dat grachtenhuis op nummer 54 zat eerst, sinds 1898 de Joodsche school van meester Elte, die onder het beheer kwam van de Vereeniging Kennis en Godsvrucht.
Die school was ‘ongedeeld’, de jongste leerlingen waren nog geen drie en de oudste bijna vijftien jaar. Daar zat geen pedagogisch/didactische theorie achter, het was gewoon noodzakelijk, die brede leeftijdsgroep omdat de enige bron van inkomsten het schoolgeld was. (de maandwedde van een kleuterjuf was slechts de helft van wat een schoolmeester verdiende).
Pas rond 1917 kreeg de school een jaarlijkse overheidsbijdrage en kon het schoolgeld omlaag met als gevolg dat de school uit het pand aan de Nieuwe Keizersgracht groeide. De lagere school, dwz de kinderen van 7 tot 13 jaar, konden verhuizen naar een echt schoolgebouw aan de Nieuwe Achtergracht, terwijl voor de allerkleinsten onderdak werd gevonden in een daartoe verbouwd dubbel woonhuis op het achtererf van een woning aan de Plantage Muidergracht op nr 5. Zodoende bleven alleen de kleuters (vanaf het 4e tot het 7e jaar) in het grachtenhuis achter en werd het een serieuze .
Niet veel later kwam er zelfs een tweede lagere Kennis en Godsvrucht school, in de Lepelkruisstraat en ook een Joodsche Muloschool, voor de kinderen van 13 jaar en ouder.
In die tijd ging je naar de lagere school in het jaar dat je zeven werd; er was geen leerplicht voor kleuters en evenmin een zorgplicht door de overheid. Maar net als dat de gemeente Amsterdam voor openbare kleuterscholen zorgde, deden de joodse gemeenschappen dat ook, met name voor de armere gezinnen, zodat óók moeder kon gaan werken, terwijl de kleuters onder de hoede van een kleuterjuf waren.
Naast die K&G-scholen waren er nog twee andere joodse verenigingen actief in het kleuter- en peuteronderwijs.
De grootste was ‘de Duizendkinderenschool’ – oftewel ‘de Eerste Joodse Kleuterschool’ van de Nederlands-Israëlische Vereniging voor Minvermogenden. Die was gevestigd in twee gebouwen aan de Rapenburgerstraat.
En dan was er nog het ‘Trenshuis Ouhel Hajjelodiem’ van de Vereniging voor Israëlische Voorbereidende scholen en Kinderbewaarplaatsen in de Keizerstraat 23; met een peuterafdeling aan de Oudezijds Achterburgwal, op de hoek van de Monnikensteeg.
Zo was de situatie in 1941, toen de anti-joodse maatregel van de bezetter van kracht werden en het onderwijs aan joodse kinderen werd afgescheiden van de scholen voor de andere Amsterdamse kinderen. Dat gold natuurlijk ook voor de joodse kleuters.
Maar terwijl het gewone, openbare onderwijs zwaar getroffen werd door die maatregel waarbij de joodse leerlingen uit hun klassen werden verstoten, hadden de joodse scholen daar geen last van. Sterker nog, er was sprake van een opvallende stijging van het leerlingental, door overstappers uit de openbare scholen. Dat gold voor de vier joodse lagere scholen, maar evenzogoed voor de joodse kleuter- en bewaarscholen.
Najaar 1942 werden alle joodse scholen, de openbare die door de gemeente waren opgericht én die, die onder een joods schoolbestuur stonden, overgedragen aan de Joodsche Raad, die daarvoor een Joodsche Schoolbestuur met een eigen onderwijsbureau stichtte.
Dat gold óók voor de joodse kleuter- en bewaarscholen van het Trenshuis, de Duizendkinderenschool en de Kennis en Godsvrucht scholen.
Volgens de door mij bijeengesprokkelde gegevens moeten er per september 1941 zo’n 6 á 700 kleuters op die zes joodse kleuter- en bewaarscholen hebben gezeten. Voorjaar 1943 toen de grote razzia’s plaatsgrepen daalde dat aantal razend snel. De ene na de andere kleuterschool werd daarop gesloten, de meeste kleuterleidsters waren weg en ook de kinderen waren verdwenen; deels omdat ze thuisgehouden werden. De afstanden van huis naar de kleuterschool was gewoon te groot voor de kleintjes, – lopen was niet te doen en fietsen, trammen laat staan ‘per automobiel’ was voor joden verboden. Bovendien was het voor de ouders absoluut onveilig om de straat op te gaan.
Zo ontstonden in de loop van het voorjaar 1943 op allerlei plaatsen in de stad kleine particuliere kleuterscholen – onder andere bij een bezorgde ouder thuis. Er kwamen schooltjes in Noord (in Asterdorp), in de Watergraafsmeer (bij een moeder thuis in de Johan Kepplerstraat) in Zuid (in de Krammerstraat) en in de Transvaalbuurt (Retiefstraat), terwijl de K&G kleuterschool een dependance vestigde bij de nieuwe Synagoge in de Lekstraat.
Het schoolbestuur wilde ook die schooltjes onder haar hoede nemen, mar zag daar toch van af, er was geen geld voor en bovendien was het te laat.
Halverwege augustus 1943 raakte de situatie van het voorbereidend onderwijs dus heel divers en versnipperd, naast al die particuliere initiatieven waren nog maar twee ‘officiële’ joodse kleuterscholen, die van Kennis en Godsvrucht met Sipora de Jong-van Gelderen op de Nieuw Keizersgracht 54, waar dagelijks zo’n 13 kleuters kwamen, en in de Transvaalbuurt, waar Beatrijs de Jong een soortgelijk groepje had, daar kwam bovendien een Montessori-kleuterklasje bij onder leiding van Betsie Vaz Dias [1907-1944]. Die twee klasjes groeiden samen uit tot een serieus schooltje met 42 kleuters, dat uiteindelijk gevestigd werd in het schoolgebouw aan de Joubertstraat, in de Transvaalbuurt waar de (laatste) joodse Amsterdammers waren samengebracht.
Eind september 1943 was het echter over en uit, de buurt werd leeggehaald en het schooltje gesloten.