Vanaf 1928 was er in Amsterdam een confessionele Joodsche MULO school (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs) en sinds 1938 zat de school in het gebouw van de Reguliersschool aan de Reguliersgracht, op de hoek van de Weteringschans.
Toen de joodse kinderen in september 1941 uit alle gewone scholen werden geweerd, had deze Mulo daar natuurlijk geen last van; de school was geen gewone school, maar een joodse met alleen maar joodse leerlingen en ook de leraren waren joods. Maar de isolatiemaatregel had wél als effect dat het leerlingenaantal binnen enkele weken toenam van zo’n 150 leerlingen tot voorbij de 200, iets vergelijkbaars gebeurde ook bij de vier joodse lagere scholen.
De school stond onder bestuur van de Nederlands Israëlitische schoolvereniging Kennis en Godsvrucht, die ook twee kleuterscholen en de lagere Palacheschool en de Herman Elteschool beheerde. De Meer Uitgebreid Lager Onderwijs school was een vanzelfsprekende consequentie in het emancipatiestreven, dat in die jaren óók de joodse gemeenschappen koesterden.

opgericht in 1928
Door de invoering van de Onderwijswet in 1920, ontstonden er mogelijkheden, ook voor het niet-openbare onderwijs om scholen te stichten voor het vervolg-onderwijs, na de lagere school. De joodse Vereeniging Kennis en Godsvrucht, die toen al een kleuterschool én een lagere school beheerde, greep die gelegenheid om bij de gemeente Amsterdam aan te kloppen voor de vestiging van een school voor Meer Uitgebreid Onderwijs; een Joodse Mulo dus. Natuurlijk ging dat niet een-twee-drie, het stadsbestuur was in handen van de Sociaal-democraten en die zagen de opkomst van het confessionele onderwijs bepaald niet zitten. Maar toch, in 1927 kreeg de Vereeniging de ondersteuning die ze nodig had, subsidie en een gebouw.
En zo opende bij aanvang van het nieuwe schooljaar, in augustus 1927, de Joodsche Muloschool in een gemeentelijk schoolgebouw in de Tweede Boerhaavestraat, op nr. 51, zo’n beetje in het centrum van Joods-Amsterdam.

De K&G Mulo zat in het rechter gebouwdeel, Tweede Boerhavestraat 51. Men maakte zich al snel zorgen over het gebrek aan ruimte, maar vooral ook over de stank van Mout die de nabijgelegen Amstelbrouwerij veroorzaakte.
Het eerste jaar startte met zo’n 30 leerlingen in het eerste jaar, bijna allemaal afkomstig van de joodse Herman Elteschool van de Vereeniging Kennis en Godsvrucht.
De opzet was een driejarige opleiding in de bekwaamheden die in die tijd noodzakelijk werden, zoals boekhouden, handelskennis, machineschrijven stenographie en vreemde talen. Maar naast deze en de algemeen vormende vakken werd er ook minstens drie uur per week onderricht gegeven in joodse godsdienstvakken.
Een jaar later waren er al ruim 90 leerlingen in vier klassen; twee eerste jaars, een tweede en zelfs al een derde, die tegen de zomer van 1930 eindexamen deed.
In maart 1930 plaatste de school een oproep in het ‘Centraal Blad voor Israëlieten’ :
‘Nu de tijd nadert, dat Uw kind de Lagere School gaat verlaten en U te beslissen hebt, welk voortgezet onderwijs voor Uw kind het geschiktst is, hebben wij de eer, het volgende onder Uwe aandacht te brengen.
Het is gebleken, dat vele ouders nog niet voldoende met het werk der Joodsche M.U.L.O. school bekend is. Deze school bestaat thans ongeveer 3 jaar en wordt reeds door bijna honderd leerlingen bezocht, waaruit wel blijkt, dat het onderwijs dezer school door vele ouders voor hun kind noodzakelijk wordt geacht.
De school biedt het groote voordeel, dat de leerlingen geen last hebben van het verzuimen op Sjabbos en feestdagen, waardoor voor vele kinderen een groote hinderpaal uit den weg is geruimd.
Behalve in Voortgezet Godsdienstonderwijs en de gewone leervakken wordt onderricht gegeven in Fransch, Duitsch, Engelsch, Handelskennis, Boekhouden, Stenographie en Machineschrijven.
Hieruit blijkt ten volle, dat de leerlingen zooveel mogelijk voor het practische leven worden voorbereid, terwijl aan de religieuze opvoeding de volle aandacht wordt geschonken’
De leiding van de school maakte stevige propaganda, maar dat was in die tijd niet ongewoon, zowel voor het onderwijs dat aan een geloofsrichting was gekoppeld als ten behoeve het openbare onderwijs, die daartoe zelfs een vereniging had, met heuse propagandisten in loondienst.
En inderdaad de Joodsche Mulo groeide naar zo’n 150 leerlingen en de gemeente honoreerde dat door de Vereeniging het gebouw van de voormalige Regulierschool aan de Reguliersgracht toe te wijzen; waarop de school uitbreidde met een vierde leerjaar en op alle jaren dubbele klassen met een lerarenkorps van slechts zes, inderdaad alleen maar joodse docenten.
In het eerste jaar van de bezetting, tegen de zomer van 1940, zaten er ruim 170 leerlingen op de school, waarvan er 28 dat jaar examen deden.
Al die jaren, vanaf de start in 1927/28 tot het sluiten van de Joodsche Mulo in mei 1943 was Felix Israel [1898-1979] Hoofd der School.


de Reguliersschool
De Reguliersschool stamt uit 1868, gebouwd als ‘openbare Burgerschool’ om kinderen, met name jongens uit de betere standen, die toen vooral aan de grachten woonden, behoorlijk onderwijs te bieden. Dat was een nieuw verschijnsel want pas vanaf 1857 werd het een taak van de gemeente om het onderwijs te faciliteren, o.a. door scholenbouw en financiering.
De Reguliersschool was een van de twaalf Burgerscholen die de gemeente in die jaren liet bouwen, door de verschillende gemeentearchitecten, zoals Bastiaan de Greef, Hendrik Leguyt en Willem Springer.
Maar de namen, zoals Spieghelschool, Parelschool, Rozenschool, Reguliersschool, kregen die scholen pas rond 1880. Voordien was het gewoon de school van Meester (Willem) Laan [1831-1901], die die burgerschool jaren daarvoor als particulier schooltje was begonnen. Hij kreeg de hoofdonderwijzerswoning die naast de school aan de gracht was gebouwd, toegewezen, maar in 1898 ging meester Laan met pensioen en kwam er een nieuw hoofd der school in gemeentedienst, Antoni Sander Schroevers.
Tot 1920, toen de eerste echte onderwijswet van kracht werd, was er ook in het lager onderwijs sprake van een indeling in klassen. Eerst waren er alleen ‘armenscholen’ én dure ‘burgerscholen’, daar kwam vanaf 1820 een ‘tusschenschool’, bij met een slechts klein schoolgeld. Die scholen waren, net als de armenscholen voor meisjes en jongens tezamen, terwijl de Burgerscholen voor de jongeheren en de jongedames afzonderlijk waren.
Tegen het eind van de 19e eeuw kwam er een nieuwe indeling : de armenschool werden scholen der 1e klasse, met een nummer boven de schooldeur terwijl de tussenscholen een letter als aanduiding kregen. De openbare burgerscholen der derde en vierde klasse, kregen allemaal een naam en het schoolgeld bleef verplicht (zo’n 75 gulden per jaar).
De Regulierschool was gebouwd met slechts twee (grote) lokalen, voor tezamen zo’n 150 leerlingen. Pas rond 1900 kwam er een verdieping op en werd het gebouw zo ingericht dat zowel beneden als boven drie lokalen naast elkaar waren aan een brede gang en een gymnastieklokalen. De indeling in leerjaren werd toen geïntroduceerd, met zo’n 40 leerlingen per klas, met elk één bevoegde onderwijzer.
Zo werd het een serieuze opleidingsschool voor de Hogere Burgerschool (HBS) en het Gymnasium, met een zwaar pakket; naast vakken die gericht waren op ‘de opvoeding tot nuttige en deugdzame leden der maatschappij’ kregen de jongens óók les in de Fransche taal; het Duitsch; het Nederlands en ‘de theorie der rekenkunde’, en ook zoiets als aardrijkskunde, geschiedenis, kennis der natuur, tekenen, zingen en uiteraard gymnastiek.
Er waren tegen de eeuwwisseling nog maar een paar burgerscholen voor jongens over, waaruit blijkt dat de vraag naar dit vrije exclusieve onderwijs in de stad gestaag plaatsmaakte voor de gemengde burgerschool (voorheen ‘der derde klasse’).
Na de invoering van de wet op het lager onderwijs in 1920, hief de gemeente de standenindeling op de scholen op, schafte het schoolgeld af, stopte met de afzonderlijke jongens- en meisjesscholen en moderniseerde het vakkenpakket. Het onderwijs werd meer kind-gericht en minder op het opvoeden tot deugdzame leden der maatschappij; kortom, ook de ‘welstandige’ Reguliersschool moest er aan geloven.
Halverwege de jaren dertig begon de school leeg te lopen, de welstandige gezinnen die de leerlingen leverden verhuisden uit de grachtengordel naar de comfortabele ruime woningen in Plan Zuid en de sterke daling van het kindertal in dat decennium deed de rest.
Aan het eind van het schooljaar 36/37 was het met de Regulierschool afgelopen; de klasse-bezetting was ver onder de norm van 47 leerlingen waarop het Rijk de financiering baseerde, gedaald; de gemeente moest dus ingrijpen en sloot de Reguliersschool.
Het gebouw kwam leeg, waarop de gemeente het aanbood aan de Vereeniging Kennis en Godsvrucht, om er de Joodsche Mulo vanuit de Tweede Boerhaavestraat naar toe te verhuizen. Hier kreeg de school voldoende lokalen om de ambitie naar een vierjarige Mulo waar te maken.
Nadat de Vereenging, door architect Baars een verbouwing had laten uitvoeren, waarbij de ingang naar de Weteringschans werd verplaatst trok de Joodsche Mulo er nog voor het eind van 1937 in.

onder het Joodse Schoolbestuur
In najaar 1942 werd in opdracht van de bezetter, alle joodse instellingen ontbonden, zo ook de Vereeniging Kennis en Godsvrucht waardoor de Joodsche Mulo onder het beheer van de Joodsche Raad werd gesteld. Het kersverse Onderwijsbureau van de Joodsche Raad overwoog toen de Joodsche Mulo samen onder één dak te brengen met de ‘openbare’ Joodse Mulo, de J’ULO, in de Christiaan de Wetstraat.
Dat was niet alleen bedoeld als bezuiniging maar meer nog vanwege het toenemende tekort aan leerkrachten en vooral bij de openbare Joodse MULO de afname van de leerlingen van 425 naar rond de 300.
Maar het waren vooral de ‘openbaren’ die beducht waren voor de ‘verjoodsing’ door het samengaan, zodat de beide scholen zelfstandig bleven voortbestaan, elk in het eigen schoolgebouw, in de Christiaan de Wetstraat, met 13 lokalen en aan de Weteringschans met slechts zes lokalen.
Voorjaar 1943 was nog maar de helft van de leerlingen op beide scholen aanwezig. En toen in mei in de oude stad de razzia’s hadden huisgehouden, werd de K&G Mulo aan de Weteringschans gesloten. Niet veel later, na de grote razzia’s in de Transvaalbuurt sloot ook de J’ULO in de de Wetstraat haar deuren. Beide gebouwen werden aan de gemeente teruggeven. Schoolhoofd Dane Simons van de J’ULO was inmiddels al opgepakt, terwijl Felix Israel onder wist te duiken; na de bevrijding komen we hem weer tegen als hoofd van de openbare Boekmanschool, voor de weder-opgedoken joodse kinderen.
Uiteindelijk, september 1943 kregen de laatste Mulo-klantjes confessioneel en openbaar, tezamen, nog geen 30 in totaal, onderdak bij het Joodsch Lyceum in de voormalige Stadstimmertuin, samen met zo’n 60 andere middelbare scholieren. De laatst overgebleven docenten ontfermden zich over hen, maar dat heeft maar even geduurd. Eind september hielden ze er allemaal mee op, docenten, scholieren en schoolbestuurders. De meesten van hen wisten onder te duiken.
de openbare joodse mulo
leerplicht en vervolgonderwijs
Leerplicht
In die tijd was er sprake van een leerplicht die aanving op de dag dat je zeven jaar was geworden en eindigde zodra je zeven klassen van de lagere school had doorlopen, maar niet voor de leeftijd van 13 en niet later dan het 14elevensjaar; het eindigde altijd aan het eind van het schooljaar, dus niet op je verjaardag. – dat is de wet van 1920.
Er werd echter door de jaren heen, nogal aan de formuleringen geschaafd, zodat het uiteindelijk werd ‘indien het kind, de klasse heeft doorlopen, waarin het bij het bereiken van den dertienjarige leeftijd was geplaatst.’
Er werd vervolgens een paar keer een poging gedaan om de leeftijd een jaar op te rekken, zodat er zelfs een 8steleerjaar zou kunnen zijn. Dat stuitte op allerlei bezwaren, onder andere omdat de schoolgebouwen niet berekend waren op nog een klas; er waren toen meestal slechts zeven lokalen in een schoolgebouw.
Daarnaast was het in veel gezinnen gewoon noodzakelijk dat het kind eindelijk eens ging werken, als knecht bij een baas of in een dienstje bij een mevrouw. De paar gulden die er dan meer binnen kwamen waren immers zeer welkom.
Gedurende de bezettingsperiode werd echter door het Departement voor Opvoeding, de leerplicht toch met één jaar verlengd, met de bedoeling dat het kind tenminste twee jaar vervolgonderwijs zou kunnen genieten.
Dat ondermijnde het Voortgezet Lager Onderwijs, dat in de vorm van VGLO-scholen in de jaren dertig opgang maakte, zeker in Amsterdam. Die scholen waren juist opgericht om de lagere school te ontlasten van al die kinderen die na het zesde leerjaar op school bleven hangen en niet door konden stromen naar het Mulo of het Middelbare onderwijs of gewoon naar het Nijverheidsonderwijs (de huishoud en industriescholen en de ambachtsscholen) waar je opgeleid werd in een ambacht, zoals naaister of timmerman. Die waren meestal niet van de gemeente, maar eenRijksscholen of ze behoorden bij het Bijzonder Onderwijs.
Uiteraard moest Amsterdam in 1941 ook voorzien in joodse scholen voor het vervolgonderwijs, zo kwam er een Joodsche VGLO-school, een Joodsche ULO, een Joodsche HBS en een Joodsch Lyceum en na enige heen en weer geschuif over de verantwoordelijkheden kwamen er ook twee joodse nijverheidsscholen, een voor meisjes en een voor jongens. En om het plaatje compleet te maken, kwam er zelfs een Joodsch Montessorilyceum, een Joodsche Kunstnijverheidsschool en een Joodsche Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
Een aanzienlijk deel van de niet meer leerplichtige scholieren hield het in 1942 voor gezien, bleef weg van school, vaak zonder zich af te melden en zette de studie thuis voor, vaak geholpen door een student, soms tezamen in thuisklasjes.
Voortgezet Gewoon Lager Onderwijs
Sinds de jaren dertig waren er ruim 25 scholen voor Voortgezet Lager Onderwijs :
‘Deze scholen zijn speciaal bestemd voor die leerlingen, voor welke de gewone lagere school eindonderwijs zal geven en die na het doorlopen van het 6e leerjaar nog één jaar onderwijs willen ontvangen’
Als je de scholenlijsten van die jaren bekijkt zie je dat dit type school vooral in de arbeiderswijken zat (dwz niet in de Rivierenbuurt en de Apollobuurt of de Watergraafsmeer) In 1940 zijn het er nog dertien. één daarvan wordt in september 1941 verjoodst, en drie worden er gesloten.
Die nieuwe joodse VGLO-school zat in de Smitstraat, achter de poort op nr 39. Daar zat VGLO-school nummer 11 en eigenlijk bleef alles gewoon hetzelfde. De niet-joodse leerlingen moesten er wel weg en alle joodse VGLO-leerlingen uit de hele stad kwamen er bij, vooral van de VGLO-school in de Lepelstraat. (die vervolgens werd gesloten)
Het joodse schoolhoofd van die school, Jacob Isaac Arenowitz [1904-1943] kwam mee en werd hoofd van de nieuwe Joodsche VGLO. In totaal telde de school toen 85 leerlingen.
De Joodse VGLO was net als de andere nieuwe joodse scholen een gemeenteschool. In december 1942 werden alle joodse scholen overgenomen door het schoolbestuur van de Joodsche Raad. Het leerlingenaantal op die Joodse VGLO was door de razzia’s en het onderduiken teruggelopen naar amper 35, reden voor het nieuwe schoolbestuur om dit kleine schooltje onder te brengen in een paar lokalen in de Joodse school 6 aan de Sparrenweg 11, achter de poort. Meester Jacob Arenowitz bleef het hoofd.
met naast hem alleen nog onderwijzer Philip Hoepelman [1905-1989], totdat die onderdook.
Na de grote razzia’s in mei 1943, die ook deze school troffen, verhuisden de overgebleven14 leerlingen nog één keer. Ze kwamen terecht in het schoolgebouw aan de Joubertstraat, waarheen ook de laatste leerlingen van de twee joodse nijverheidsscholen waren uitgeweken en een van de joodse kleuterklassen zat. Jerohm Hartog [1892-1945],schoolhoofd van de inmiddels gesloten Joodse school 7aan de Sparrenweg, ontfermde zich over deze leerlingen van uiteenlopend pluimage, tot het eind september 1943 definitief voorbij was voor het joods onderwijs.
Na de bezettingsperiode is er geen VGLO school meer over. Het emancipatiestreven van de sociaaldemocraten had zijnn werk gedaan, ouders kozen massaal voor een vervolgopleiding voor hun kinderen, die langer en intensiever was, zoals de Muloschool of de Nijverheidsschool en natuurlijk waren er genoeg kinderen die doorstroomden naar het echte middelbaar onderwijs, van HBS en Gymnasium.
