Kennis & Godsvrucht
twee scholen met een joodse identiteit
De Palacheschool (1) in de Lepelkruisstraat 4 en de Herman Elteschool in de van Ostadestraat 203 waren joodse scholen die net als alle andere joodse scholen in Amsterdam, in het voorjaar van 1943 ophielden te bestaan. Maar anders dan de meeste andere joodse scholen, waren dit geen openbare gemeente scholen. Ze werden beheerd door de Nederlands Israëlitische Schoolvereniging , die al in 1889 haar eerste school opende aan de Nieuwe Keizersgracht. Later kreeg die school de naam van haar oprichter Herman (Hartog) Elte [1846-1925] en verhuisde via de Nieuwe Achtergracht, in 1936 naar het schoolgebouw in de van Ostadestraat, op nr 203.
De Palacheschool is genoemd naar Opperrabbijn Isaac Juda Palache [1858-1936] die jarenlang bestuursvoorzitter was van de Kennis en Godsvruchtscholen. De school opende haar deuren in 1929 in het schoolgebouw aan de Lepelkruisstraat. Nathan Cohen [1903-1943] was er tot het einde de hoofdmeester, Elias Stibbe [1895-1943] was dat op de Elteschool sinds ze in de van Ostadestraat zaten.
De Palacheschool lag in een joodse wijk, maar de Herman Elteschool lag nogal excentrisch, in het ‘gemengde’ Zuid (nu de ‘Pijp’). Toch was het de grootste van de bijzondere joodse scholen in Amsterdam, terwijl het toch een hele wandeling was om er te komen, zowel van uit de joodse buurten in Oost, via de Ceintuurbaan, als vanuit .
Op die twee Kennis en Godsvruchtscholen samen zaten in mei 1941 zo’n 570 leerlingen. Dat aantal groeide snel toen de joodse leerlingen in september 1941 van de openbare scholen naar aparte joodse scholen werden verbannen. Veel ouders lieten hun kind toen plaatsen op een school die al van oudsher een joodse signatuur had. Dat waren naast de Herman Elteschool en de Palacheschool, de twee Talmud Tora scholen.
Bij het volgende telmoment, in oktober 1941, telden de twee K&G-scholen samen ruim 640 leerlingen.
Er waren nog andere bijzondere scholen in Amsterdam; van de Schoolvereniging Talmud Tora, die twee lagere scholen beheerde in de Oosterparkbuur en de Transvaalbuurt. (click op de link onderaan deze pagina).
Ook daar was, toen alle joodse leerlingen werden samengebracht in joodse scholen, sprake van een snelle leerlingentoename van zo’n 20%. Het aantal op de twee Talmud Tora-scholen samen, liep op van 456 in mei 1941 naar 550 in september van dat jaar.
Tezamen hadden deze vier scholen in het schooljaar 40/41 dus ruim duizend leerlingen en dat was een kleine 20% van de ruim 5.200 joodse leerlingen in het Amsterdamse lagere onderwijs. Vanaf september 1941, toen de scheiding in het onderwijs door de bezetter werd opgelegd, steeg dat aantal snel naar ruim 25% van het totaal aan lagere school kinderen. Een opmerkelijke toename die lijkt me, beïnvloed werd door de anti-joodse maatregelen van de bezetter. Opvallend daarbij is dat de toename van leerlingen vooral plaatsgreep bij de Talmud Tora in de Transvaalbuurt (+70) en bij de Elteschool in de Pijp (+60).
Najaar 1941 ontbond de bezetter alle joodse stichtingen en verenigingen en confisqueerde hun vermogens. De Vereeniging Kennis en Godsvrucht werd toen nog ontzien, want de scholen zouden net als de openbare joodse scholen worden overgedragen aan de , maar dat liet op zich wachten tot november 1942.
Toen kregen de hoofden van deze bijzondere scholen bericht dat ze onder het voor het Joodse Onderwijs in Nederland vielen en dat gelet op de bijzondere positie die het Joods Bijzonder Onderwijs innam, het dagelijks beheer was opgedragen aan het aparte bestuur voor het Joods Bijzonder Onderwijs.
Dat bestuur zonder enig juridisch kader, werd gevormd door vertegenwoordigers van de voormalige joodse schoolbesturen en de joodse kerkgenootschappen. De joods-religieuze signatuur van deze bijzondere scholen werd zodoende weliswaar beschermd, maar het was het van de Joodsche Raad dat feitelijk deze scholen beheerde.
Zolang de twee zelfstandige schoolbesturen (die van K&G en van Talmud Tora) door de bezetter werden gehandhaafd, dus tot najaar 1942, behielden de vier joodse bijzondere scholen de financiering zoals die voor 1940 gebruikelijk was. Het rijk betaalde 70% en de gemeente 30% van de schoolbegroting.
Vanaf de officiële overdracht per november 1942 aan de Joodsche Raad, verviel deze subsidiëring en maakte plaats voor een bedrag van 80 gulden per joodse leerling per jaar, dat door het departement in opdracht van de bezetter aan de Joodsche Raad werd verstrekt. Uitsluitend de in het bevolkingsregister geregistreerde leerlingen telden mee.
Het bedrag was veel lager dan de subsidie van rijk en gemeente , dus moest het onderwijsbureau van de Joodsche Raad ook op het bijzonder onderwijs bezuinigen.
Om te beginnen werden de ouders van niet leerlingen (de Joodsche Raad sprak van kinderen zonder ster) aangezegd dat hun kinderen niet langer op de school van hun keuze kon blijven.
Vervolgens werden per 8 december 1942 de klassen van de vier scholen opnieuw ingedeeld. De onderwijsteams konden vervolgens worden verkleind van 29 naar 24 leerkrachten. Al met al leverde deze ingrepen een aanzienlijke besparing op.
In de maanden die volgden kregen ook deze scholen het zwaar te verduren, bij de opeenvolgende eind mei en in juni, verdween het merendeel van de schoolbevolking, leerlingen en leerkrachten. Toch bleef een van de vier bijzondere scholen overeind, zelfs na de zomer van 1943 waren er kinderen en onderwijzers aanwezig in de Talmud Tora in de Kraaipanstraat.
In een van de laatste verslagen (23 augustus 1943) van het Joodse Onderwijsbureau staat ‘en daarnaast is er de school in de Kraaipan met 94 ll (1e 12; 2e 16; 3e 16; 4e 17; 5e 21 en 6e 12) met Elisabeth Engelander-Polak [1913-1943] – ze was kwekeling op de Palache]; Julia Bolle-Polak [1914-1945] – zij was tijdelijk ingezet op de BLO-school] en als hoofd Salomon Vuisje [1905-1944] – hij stond al op die TTA-school].
Maar uiteindelijk viel ook voor deze school al snel het doek. De allerlaatste leerlingen vonden onderdak op ‘De laatste school’ in de Jouberstraat.
‘Het leven op de Elte-school ging gewoon door. We hadden onze lessen en speelden tikkertje, verstoppertje en bokbok-berrie in de pauze. Over de oorlog werd niet gesproken. Je zag dat er weer iemand ontbrak in de klas, maar daar spraken we niet over. Er moest geleerd worden.
Vanaf 1942 moesten we een ster dragen. Ik weet nog goed dat mijn vader zei dat ik trots mocht zijn op mijn ster. We kochten de sterren, en dan moest je ze zelf uitknippen, netjes langs de stippellijntjes. Ik vond dat wel een leuk werkje.
Buiten spelen werd steeds moeilijker. We mochten de speeltuinen en de parken niet meer in. Natuurlijk was ik daar boos over. Maar je accepteert het. We moesten wel.
In 1943 heb ik met mijn tweelingzusje Ruth, nog suiker gespaard voor mijn vader. We wilden borstplaatjes voor zijn verjaardag kopen. Dat kon niet met geld, maar je kon bij de bakker wel een stukje borstplaat krijgen als je genoeg suiker had om het tegen te ruilen. Wij spaarden dus suiker, deden het niet in onze yoghurt, maar bewaarden het in een zakje. De verjaardag van vader hebben we niet gehaald. Voor die dag werden we door de Duitsers uit ons huis gehaald.’
Naast deze vier confessioneel joodse scholen, waar godsdienst in het leerprogramma zat, bestonden er ook joodse middagschooltjes, waar de joodse kennis van het kind werd versterkt, zoals de godsdienstschool van de Ned. Isr. Gemeente aan het Hygiëaplein, in een circulaire in augustus 1941 schreef :
‘Door jonge leerkrachten, met frisse, moderne methoden, wordt er naar gestreefd deze basis in enkele uren per week zoo breed mogelijk te doen zijn. De leerstof wordt daarom zoveel omvattend mogelijk gemaakt. Ze behelst o.m. de geheel geschiedenis van het Joodsche volk, bespreking van de meest bekende Joodsche tradities en gebruiken, van de betekenis van de bijzondere dagen in het Joodsche jaar, inzicht in de Hebreeuwse taal, behandeling van de belangrijkste, met zorg uitgekozen stukken uit de Bijbel, de liturgie, enz. [….] Het is, zeker thans, geheel onnodig er op te wijzen, welk een groot belang Joodsche kennis voor onze jeugd heeft.’ [NIOD182-140/002]
Sinds jaar en dag had de Vereniging Kennis & Godsvrucht een aantal van die middagschooltjes. Eind jaren ’30 zaten er schooltjes in de Rapenburgstraat (zo’n 550 leerlingen), in de Christiaan de Wetstraat (200 ll); in de Balistraat (120 ll) en aan de Laanweg in Noord (100 ll). Er werd twee keer in de week les gegeven, na schooltijd wel van 5 tot 7 uur en ook nog op zondag van 9 tot 12. Veel van de leerkrachten aan deze schooltjes combineerden dat met een andere (kerkelijke) functie of met een betrekking in het godsdienstonderwijs op een van de confessionele scholen.
Waarschijnlijk is dat die duizend leerlingen van de middagschooltjes (waaronder zo’n 150 kleuters) overdag gewoon op een openbare school zaten, waar je geen les kreeg in de joodse godsdienst en die kennis had je natuurlijk wel nodig, tenminste als je ‘erbij wilde horen’.