Naar de kaart

Joodse Kunstnijverheidsschool

Toen de bezetter uitvaardigde dat joodse leerlingen naar aparte scholen moesten, vanaf september 1941, gold dat natuurlijk ook voor de joodse . Daarom opende najaar 1941 de Joodsche Kunstnijverheidsschool haar deuren. Eerst was de school gehuisvest op de tweede verdieping van de Hollandsche Schouwburg in de Plantage; na een paar maanden kreeg de school een ruimer pand, aan de Kloveniersburgwal 15, midden in de oude Jodenbuurt.

De school begon met zo’n 30 leerlingen en tien docenten, voornamelijk afkomstig van het Amsterdamse Instituut voor Kunstnijverheid Onderwijs (IvKNO) in de Gabriël Metsustraat.
Er werd natuurlijk uitsluitend les gegeven door joodse kunstenaars zoals architect Hein Salomonson [1910-1994], tekenaar Jo Spier [1900-1978], grafisch ontwerper Fré Cohen [1909- 1943], fotograaf/graficus Jan Eduard Kann [1908-1965], beeldhouwer Jaap Kaas [1898-1972] en schilder/tekenaar Leo Schatz [1918-2014].
Terwijl de Gemeente het joodse onderwijs over de hele breedte steunde toen de bezetter in augustus 1941 de isolatie van joodse leerlingen afdwong, is er geen spoor van steun aan de Joodsche Kunstnijverheidsschool; er werd zelfs geen gebouw beschikbaar gesteld. Nijverheidsonderwijs was destijds geen gemeentelijke taak en de IvKNO-leerlingen waren niet meer leerplichtig, al met al voldoende reden voor de gemeente om zich afzijdig te houden.
Het was met name Willem Alexander van Leer [1884-1941] eigenaar van de gelijknamige drukkerij en bestuurslid van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, die zich over deze uitgesloten joodse leerlingen bekommerde. Hij verzamelde een groepje docenten, die allemaal in maart 1941 ontslagen waren vanwege hun joods-zijn, om een eigen joodse school voor kunstonderwijs te starten.
Maar tijdens de voorbereidingen in het vroege najaar van 1941 overleed van Leer, waardoor de last terechtkwam bij beeldhouwer Jaap Kaas, die tegen wil en dank directeur werd van de kersverse W.A. van Leerschool voor Kunstonderwijs.
Het was waarschijnlijk notaris Edu Spier, die zich als afwikkelaar van het grote vermogen van van Leer inspande voor de bekostiging van die joodse kunstnijverheidsschool. Dat gebeurde juist in de periode dat de bezetter had bepaald dat de joden hun vermogen exclusief bij de bank moesten onderbrengen. Een deel van van Leer’s vermogen viel toe aan de Commissie Geldelijk Beheer, die de afdrachten behartigde van de joodse gemeenschap ten behoeve van de Joodsche Raad. Notaris Spier zat in die commissie [die later Commissie Financiële Aangelegenheden, ook wel ComFinA werd genoemd] en ook in de . En hoewel er niets op papier stond, wist hij toch een subsidie voor de school veilig te stellen.
Omdat de meeste docenten van de van Leerschool wachtgeld hadden, vanuit een eerdere betrekking waaruit ze waren ontslagen, was de post salarisbetalingen uiterst gering en stond de Middelbare Joodsche Kunstnijverheidsschool voor slechts duizend gulden op de maandelijkse verantwoording van de ComFinA. Daarnaast werden van alle kanten materialen geschonken, zoals verf, papier en fotografisch materiaal.

Een van de oprichtende docenten, architect Salomonson verwoorde de missie van de school:
‘Kunstnijverheid is vaak een verkeerd begrepen begrip. Hier moeten menschen worden opgeleid tot bruikbare raadgevers van de industrie. Dus ontwerpers van glas, serviezen, zilver, kalenders en andere grafische onderwerpen, binnenhuis- en “gewone” architectuur. […] De leerlingen hier moeten belangstelling hebben voor techniek. We willen vooral geen menschen hebben, die het niet verder zullen brengen dan de 3e klas schilderijen en beeldhouwwerken. […] Iedere leerling wordt naar zijn eigen geaardheid behandeld; dat kan ook straks gebeuren als er meer leerlingen komen, want dan komen er meer leerkrachten.’
Ondanks deze missie was de van Leerschool nauwelijks een gewone kunstopleiding te noemen. Het was vooral een toevluchtsoord voor een groepje buitenissige jonge kunstenaars die een sterke lotsverbondenheid had in het joods-zijn en in het gebrek aan bewegingsvrijheid.

In maart 1943 kwam de door het aangestelde inspecteur voor het Joodse nijverheidsonderwijs, professor Daniel Dresden [1886-1960], op bezoek en schreef daarna in een eerste rapportje:
   ‘Wordt ernstig gewerkt. Opvallend ernst, waarmede leerlingen bezig zijn, ook in eenige klassen waar toevallig de leerkrachten afwezig zijn (door bijzondere omstandigheden). Het herhaaldelijke wisselen van de leerkrachten (door “verdwijnen”) werkt natuurlijk belemmerend. Klasse ‘’goudsmeden’’ is verloopen door weggaan van leeraar Citroen [Paul Citroen 1896-1983]. Jongste klasse (11 aanwezige leerlingen) ijverig aan handteekenen. Boetseren te combineren met ceramiek. Oven zal onderwijs meer bij nijverheid laten doen aansluiten en meer leerlingen binden. Hoogere klassen handteekenen inclus. modeteekenen doet goed werk. Binnenhuisarchitectuur (de Casseres) [Joël Meijer de Casseress1902-1990] maken goede ontwerpen; leerlingen voorbereid o.a. door praktisch meubelmaken. Grafische klasse behoeft aan deze school niet opleiding letterzetten te zijn. Totaal indruk: rustig, serieus werken. Tempo niet heel intensief. Goede geest van inwendig samenwerking en bereidheid tot samenwerking naar buiten.[NIOD 182-133/33]
De onderwijsinspecteur merkte ook nog op dat er van de 60 leerlingen die de school op dat moment had, er meestal tussen de 20 en 40 leerlingen aanwezig waren. Het was maart 1943 en alhoewel de leerlingen zowel als de docenten allemaal een hadden, dus voorlopig vrijgesteld waren van , was het buiten de school in de niet veilig te noemen.
Niet veel later, in mei 1943 werd bijna de hele buurt rond de Nieuwmarkt, leeggehaald en raakten de huizen ontvolkt. En na de grote razzia op 20 juni 1943 sloot directeur Jaap Kaas de school, net als de meeste leerlingen en docenten kreeg hij de kans onder te duiken.
Mijn tekst hier, leunt gedeeltelijk op de master-scriptie van Noortje van Amerongen ‘Kunstnijverheidsonderwijs als vrijhaven’ (2012 – Utrecht)

leerlingen en docenten van de Joodsche Kunstnijverheidsschool - met vooraan uiteraard het bestuur en directeur Jaap Kaas (links)