Joods Lyceum
Voormalige Stadstimmertuin nr 1

Bij de isolatie van de joodse leerlingen, die op bevel van de bezetter, in september 1941 werkelijkheid werd, bleek dat de joodse hbs- en gymnasium leerlingen vooral op de openbare scholen zaten. (786 leerlingen van de ruim 4.000 was joods). Vanzelfsprekend dat de gemeente het als haar verantwoordelijkheid zag om voor deze, doorgaans niet meer leerlingen, -onderwijs in te richten.
Zo kwam er een Joodsche HBS-A én een Joodsch Lyceum met een Gymnasium- en een HBS-B afdeling.
Eigenlijk was dat een beetje teveel voor de nog geen 800 joodse leerlingen, die de gemeente had geteld in het openbare middelbaar en hoger voortgezet onderwijs.
Opvallend is daarbij dat in dat eerste ‘joodse schooljaar’ er sprake was van een sterke toename van het aantal leerlingen juist op de Joodsche HBS; waren het er in de jaren voor 1941, elk jaar zo’n 140, nu sprong het al snel naar ruim 240.
Een vergelijkbaar verschijnsel deed zich voor bij de confessionele lagere scholen, met name bij de Herman Elteschool in de Pijp en de Talmud Tora in Transvaalbuurt.

Het Joodsch Lyceum was de derde school voor Voortgezet Hoger en Middelbaar Onderwijs, die uitsluitend beschikbaar was voor joodse leerlingen, vanaf het moment dat de bezetter in augustus 1941 dat had bepaald.
De Afdeling Onderwijs van de Gemeente vestigde de school in het gebouw waar voorheen de Amstel Mulo zat, in de Voormalige Stadstimmertuin op nr 1, pal tegenover de confessionele Joodse HBS.
Het lyceum was meteen een grote school met bij aanvang ruim 340 leerlingen verdeeld over 16 klassen en een team van ruim 25 docenten, onder leiding van Willem Salomon Elte [1888-1984] die daarvoor wiskunde leraar was op het gemeentelijk lyceum in Zaandam.
Opvallend is dat terwijl de leerkrachten op de lagere scholen dat niet hoefden, alle docenten in het joodse voortgezet onderwijs de loyaliteitsverklaring hebben ondertekend:
‘Ik verklaar hierbij plechtig, dat ik, zoolang ik mijn ambt bekleed, de verordeningen en ander bepalingen van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied en van de hem ondergeschikte Duitsche organen naar eer en geweten zal nakomen en mij zal onthouden van elke handeling, gericht tegen het Duitsche Rijk of de Duitsche Weermacht.’

Het Joods Lyceum bestond uit twee afdelingen, een gymnasium en een HBS B, maar met een gemengde onderbouw; de Gymnasiumafdeling met zes gecombineerde A- en B-leerjaren was de grootste van de twee.
Het gebouw in de Stadstimmertuin was voor al die klassen niet groot genoeg, zodat er meteen in oktober 1941 een dependance kwam in de Lepelstraat, een straatje verder via de Weesperstraat.
Dat gebouw werd ingericht met voornamelijk practicumlokalen voor biologie, scheikunde en natuurkunde, maar herbergde ook het tweede gymnastiek lokaal, hoogst noodzakelijk sinds de joodse leerlingen niet meer mochten buitengymen op het sportterrein op het Weteringplantsoen.

onder het joods schoolbestuur
In najaar 1942 nam werd de gemeente gedwongen de gemeentelijke joodse scholen over te doen aan de Joodsche Raad, die daarvoor een eigen bestuur vormde, het Bestuur voor het Joods Onderwijs in Nederland, onder het voorzitterschap van David Cohen, die ook de Joodsche Raad leidde.
Bijna meteen ging dat nieuwe bestuur over tot reorganisaties van het hele joodse onderwijs, om de kosten te verlagen. Vanzelfsprekend kwamen de drie Amsterdamse HBS-en voor de joodse leerlingen in beeld. De overlap was dat er twee HBS-en A (Mauritskade en Joodsche Hbs) waren en ook twee HBS-B (Lyceum en Joodsche HBS).
De A-afdeling had de examenvakken de 4 talen plus bedrijfshuishoudkunde, handel en handelsrekenen, recht en staatsinrichting en staatshuishoudkunde
Terwijl de B-afdeling ook de 4 talen deed, maar dan plus wiskunde, mechanica, natuur en scheidkunde, biologie, aardrijkskunde, geschiedenis en staatshuishoudkunde
Het wordt verstandig en handig gevonden om in ieder geval de twee B’s samen te voegen; dat levert dan één B-bovenbouw op van een kleine honderd leerlingen; en juist om dat die niet meer leerplichtig zijn en er geen subsidie voor binnenkomt is dat een aanzienlijke besparing.
Ook de twee A’s van de twee HBS-en worden samengevoegd, alles onder de nieuwe naam INRICHTING VOORTGEZET ONDERWIJS , met 3 afdelingen Ad1 [HBS A van de Mauritskade en HBS A van de Joodsche HBS] Ad2 [HBS B JHBS] en Ad 3 [gymnasium van het Joodsch Lyceum].
Het leerlingenaantal van de drie joodse voortgezet onderwijs-scholen tezamen, was sinds de aanvang in september 1941, al sterk teruggelopen van zon kleine duizend naar nog geen zeshonderd in het najaar van 1942. Het subsidie dat de bezetter verstrekte was slechts 80 gulden per leerling, en alleen de leerplichtige leerlingen (dus tot het 15e jaar) telden mee, dus doken er problemen op.
Daarnaast werd het aldoor moelijker de drie scholen onafhankelijk van elkaar te bemensen; sinds zomer 1942 verdwenen er met regelmaat docenten, meestal in onderduik.
De directies konden niet anders dan docenten lenen van de joodse collega-scholen, het was een voortdurend pendelen tussen de twee gebouwen in de Stadstimmertuin en de iets verder gelegen Mauritskade.
De eerste besparing werd dan ook gevonden door het schoolgebouw aan de Mauritskade aan de gemeente terug te geven en de slinkende groep HBS-leerlingen vandaar onder te brengen bij het Joods Lyceum; geen gek plan, het lyceum had zodoende in een klap ook een HBS-A afdeling onder haar dak.
Rector Elte van het Lyceum en collega Belinfante van de HBS, die toch al niet goed met elkaar overweg konden, werden nu door het schoolbestuur tot samenwerken verplicht en dat leidt tot stevige vergaderingen waar de Inspecteur voor het joods algemeen vormend onderwijs Bartels, het voorzitterschap bekleedt. Het plan dat uit de koker van de secretaris van het Joodse Onderwijs bestuur komt, gaat echter verder dan alleen maar inhuizing, het gaat ook om integratie.
Zeker in de ongedeelde onderbouw kunnen vakken in elkaar worden geschoven en daardoor docentenuren worden uitgeruild, het levert al snel 100 uren op.
Maar Elte stelt (terecht) dat dat nauwelijks geld oplevert, de meeste docenten staan immer op wachtgeld vanwege hun ‘gewone’ docentenbaan voor november 1940, en dat wordt gewoon door het Rijk betaald.
Elte pruttelt verder dat de Raad geen moeilijkheden heeft gemaakt voor het ‘Montessori-clubje’ [zie pagina over het Joods Montessorilyceum]. Niemand heeft daar bevoegdheid, zegt hij en het ‘overvloedige schoolgeld komt niet de Joodsche Raad ten goede en nu er bezuinigt moet worden, wendt men zich tot de arme scholen. Dit is werkelijk een schandaal. (aldus Elte)
Het heeft allemaal tot slot maar een paar maanden mogen duren, tot eind mei 1943. Er zijn dan bijna geen leerlingen meer over, het is niet meer veilig op straat. Vooral de ouderejaars die niet meer leerplichtig waren kiezen er voor thuis of in kleine groepjes, zich voor te bereiden op de aanstaande examens, die ondanks alles doorgang zullen vinden.
Maar dan komt de tweede slag, met de in de Rivierenbuurt, waar veel leerlingen en docenten wonen. De school ligt er uitgestorven bij, niemand meldt zich meer ‘smorgens voor een les.
Maar dan, na de zomer van 1943 blijken er redelijk wat leerlingen voor het vervolgonderwijs toch nog aanwezig, constateert het Onderwijsbureau; voldoende zelfs voor enige differentiatie en er zijn een paar docenten teruggekeerd uit Westerbork (omdat ze ‘’ zijn verklaard). Het onderwijsbureau besluit tot een doorstart, de leerlingen krijgen zelfs de keuze voor een gymnasium, hbs- of ulo-variant. Rector Elte van het lyceum is er ook nog, terwijl ulo-docent Adolf de Jong de ULO-afdeling gaat leiden.
Maandag 6 september 1943 werd begonnen met 129 leerlingen, zo’n beetje 50-50 lyceum- en ulo-klanten; voldoende zelfs om afzonderlijke hbs- en gymnasium- jaargroepen te maken van wisselend 7 tot 20 kinderen per jaar.
Eerst zaten ze tezamen in het gebouw van het Joods Lyceum, maar niet veel later worden alle nog aanwezige Joodse kinderen in alle leeftijden samen gebracht in de school aan de Joubertstraat, waar sinds 23 augustus de enige joodse lagere school zat.
Maar tegen eind september 1943 was het ook hier over en uit, bijna niemand was er meer en de Wehrmacht-commandant van Amsterdam liet zijn superieuren in Berlijn weten dat de stad ‘judenrein’ was.
Ik verwijs graag naar de publicatie over het Joodsch Lyceum van Dienke Hondius, ‘Absent’ (Vassallucci 2001)
De gegevens van de laatste maand van het Joodse onderwijs zijn afkomstig van een rapport ‘de onderwijsorganisatie na de zomervakantie 1943’ (een getypt concept van16 pagina’s, gedateerd 21 september 1943) van Arthur Lissauer, die toen als enige leidinggevende van het Joods Onderwijsbureau nog beschikbaar was. [NIOD 182/108-025 e.v.]