Naar de kaart

de laatste school

de laatste maanden

Dubbel schoolgebouw Joubertstraat (staat nu een dubbele moskee) met de speeltuin die alleen toegankelijk was voor joodse kinderen

Begin mei 1943 waren er in Amsterdam nog 18 joodse lagere scholen met zo’n 2000 leerlingen en zeker 100 leerkrachten. De Joodsche Raad had voor elkaar gekregen dat de leerkrachten van de bezetter een Sperre hadden gekregen, waarmee ze (voorlopig) vrijgesteld bleven van de werkverruimende maatregelen in Duitsland.
Na de twee eind mei kantelde de situatie drastisch. De bezetter haalde met de ‘actie’ van 26 mei de drie oude leeg.
De joodse scholen in de binnenstad raakten in één klap ontvolkt. De meeste leerkrachten bleven dan wel gespaard, maar de leerlingen niet. Er bleven er 16 achter. Voor het Joodse schoolbestuur zat er niets anders op dan alle joodse binnenstadscholen per 31 mei subiet te sluiten.

In de documenten van de staat dat er halverwege juni 1943 nog 17.000 joden in Amsterdam verbleven, waaronder een kleine 1.000 leerlingen in alle takken van onderwijs. Presser nuanceert dat (p 376) met het vermoeden dat er nog ruim 45.000 joden in Nederland waren, waarvan ongeveer de helft in de onderduik.

Half juni verkondigde de geruststellend dat er voorlopig niets zou worden ondernomen tegen de overgebleven joden. Maar de nietsvermoedende joden in de Transvaalbuurt en in Zuid, kregen op zondag 20 juni de genadeslag. Tijdens een vooraf goed geheimgehouden razzia, de zogenaamde Grossaktion, werden ruim 5.500 joden opgepakt. Het waren dit keer vooral de leerkrachten die ondanks hun Sperre uit beeld verdwenen, op transport of in de onderduik.

De ontreddering op de scholen en bij het was compleet. Meteen, op woensdag 23 juni ging er een uit aan alle leerkrachten met de opdracht ‘Uw werkzaamheden zo spoedig mogelijk, liefst Donderdagmorgen 24 juni om negen uur, te hervatten en de kinderen gedurende de schooluren zoveel mogelijk onderwijs te geven, of op andere wijze bezig te houden.’  De brief werd afgesloten met het verzoek om per kerende post in kaart te brengen welke leerkrachten en leerlingen nog wél aanwezig waren.
Deze snelle inventarisatie leerde dat van de ongeveer 100 joodse lagere school leerkrachten die begin mei nog voor de klas stonden, er zo’n 80 van de aardbodem verdwenen waren.

In overleg met gemeentelijke afdeling onderwijs werd besloten een handjevol scholen open te houden.
De Herman Elteschool in de van Ostadestraat, de Talmud Toraschool B in de Kraaipanstraat en de openbare scholen in de Jan van Eyckstraat en aan de Sparrenweg gingen door.
Ook het klasje in West, bij  thuis in de van Galenstraat, bleef bestaan. Alle andere scholen, openbaar en confessioneel werden gesloten en de gebouwen teruggegeven aan de gemeente.
Van lesgeven was geen sprake meer, iedereen was aangeslagen, de relatieve veiligheid van het klaslokaal was aangetast.
Het Onderwijsbureau besloot om ‘in verband met de gewijzigde omstandigheden’, niet in te zetten op leren, maar op onderdak bieden. De nog aanwezige leerkrachten kregen als taak om te verzorgen, net als in de zomer van 1942. Toen had men ondervonden dat eigenlijk alleen de aandacht van de leerlingen kon worden gewonnen met vakantie-activiteiten zoals sport en spel en muziek en -vertoningen.
Maar binnen een paar weken verslechterde de situatie echter verder. Na nog een razzia, in de nacht van 23/24 juli sloot ook de Herman Elteschool haar deuren, terwijl in de scholen in Kraaipanstraat en in de van Eyckstraat er nog maar 40 en 15 kinderen over waren.
Maar deze geringe aantallen waren geen indicatie voor de situatie na de zomervakantie, meenden ze op het Onderwijsbureau aan de Tulpstraat. Dus werd er een plan gemaakt voor als de scholen in augustus na de vakantie, weer open zouden gaan. Er werd ingezet op drie scholen, twee openbare en één bijzondere. Want na lang beraad was vastgesteld dat ‘het unificeren van bijzonder en gewoon onderwijs nog steeds om principiële redenen een probleem is.

En zo kwam er een school, in het gebouw van de Talmud Toraschool in de Kraaipanstraat; daar werden minstens 75 leerlingen verwacht, voornamelijk uit de laatste joodse wijk, de Transvaalbuurt. Daarnaast kwamen er twee openbare scholen, eentje in Oost en ook een in Zuid. Ook het thuisklasje van meester Druijf ging door.
In de edities van 30 juli en 6 augustus van het Joodsche Weekblad werden ouders en verzorgers opgeroepen hun kinderen aan te melden voor het onderwijs dat binnenkort zal aanvangen. Dat leverde nauwelijks aanmeldingen op, maar op het onderwijsbureau dacht men dat het werkelijke aantal leerlingen veel groter was en dat deze leerlingen wel zouden komen opdagen wanneer de scholen weer open gingen.

Terwijl het gewone onderwijs al op 16 augustus weer was begonnen, werd de aanvangsdatum van de joodse scholen verschoven naar maandag 23 augustus.
Op die dag bleek echter het schoolgebouw aan de Sparrenweg niet meer beschikbaar. De opening werd opgeschoven en er werd uitgeweken naar een schoolgebouw aan de Joubertstraat. Eind augustus draaiden dan eindelijk alle drie de scholen.

Volgens de officiële telling ten dienste van de bezetter ging het om zo’n 220 leerlingen in Amsterdam binnen een totaal van 1.117 joodse leerlingen in heel Nederland, waarvan ruim 700 in Westerbork.

Ondertussen was het gelukt om drie onderwijsteams samen te stellen uit het beperkte aantal beschikbare leerkrachten. Emanuel Bloemendal [1887-1943] bovenmeester van de school in de Jekerstraat werd hoofd van de school in de Joubertstraat in de Transvaalbuurt. Naast hem werden Esther Goedhart-Mok [1904] van Joodsche school 8 en Sara Mok-Levisson [1903-1944] van Joodsche school 1, benoemd. Het hoofd van de Talmud Tora B, Salomon Vuisje  [1905-1944] werd hoofd van de laatste confessionele school, met Elisabeth Engelander-Polak [1913-1943] van de Palacheschool en Julia Bolle-Polak [1914-1945] van de BLO, naast hem. Terwijl in de Daltonschool aan de Jan van Eyckstraat in Zuid Leon van Gelder [1913] die daar al voor de klas stond, en Ida Van Delft-Reijs [1909] van Joodsche school 3 samen de zorg voor de leerlingen op zich namen.
Al snel sloot de school in de van Eyckstraat weer haar deuren. Er waren bijna geen leerlingen meer en meester van Gelder en Ida van Delft kozen er voor in de onderduik te gaan. Hetzelfde gebeurde met de bijzondere school. In vrij korte tijd was ook daar het leerlingenaantal sterk terug gelopen en ook meester Vuisje en de juffen Elisabeth Engelander-Polak en Julia Bolle-Polak kregen de kans in onderduik te gaan.

De laatste schoolsleutels werden ingeleverd en alleen het gebouw aan de Joubertstraat bleef beschikbaar.
De paar leerlingen die er nog waren, staan op de leerlingenlijst van de laatste school in de Joubertstraat.
Het waren er nog zes.

de laatste Joodsche school

Augustus 1943 is er nog maar één school over van de 24 scholen waar de joodse schoolkinderen september 1941 naar verbannen waren. Inmiddels zijn bijna alle kinderen en leerkrachten sinds de grote razzia’s in de juni en juli 1943 weggevoerd of ondergedoken. De allerlaatste joodse leerlingen uit de hele stad zijn door het Joodsche Schoolbestuur samengebracht in het schoolgebouw aan de Joubertstraat. De school staat pal tegenover een speeltuin die alleen nog toegankelijk is voor joodse kinderen.

Er zijn nog ongeveer 70 leerlingen, opgedeeld in drie klassen. Emanuel Bloemendal is het hoofd van de school, met naast hem Esther Goedhart-Mok van school 8 en Sara Mok-Levisson van school 1. Hun  gelden nog.
Het gebouw biedt ook onderdak aan de laatste joodse kleuters, een groepje joodse VGLO-leerlingen en wat joodse van de van Detschool en de Davidsschool. Meester Jerohm Hartog [1892-1945] ontfermt zich over hen. Hij komt van de Joodsche school in de President Brandstraat, die half juni gesloten is. Terwijl de laatste 28 leerlingen van de twee joodse mulo’s onderdak krijgen in het gebouw van het Joodsch Lyceum, samen met de 63 laatste hbs’ers en lyceisten.
Half september 1943 telt de leerlingenlijst van de laatste joodse lagere school ruim 85 namen, afkomstig van alle joodse scholen in de stad die voor de zomer al gesloten waren. Er zijn zelfs kinderen bij die teruggekomen zijn uit .
Omdat de leerlingen van twaalf uiteenlopende scholen zijn samengebracht, is er behoefte extra zorg te bieden door de klassen klein te houden en de gecombineerde 5/6 klas op te splitsen. Schoolhoofd Emanuel Bloemendal krijgt daarom toestemming nog een leerkracht aan te stellen, dat wordt Hans Reys [1910], de enig overgebleven onderwijzer van de Joodsche school aan de Sparrenweg.

Ondanks dat het Onderwijsbureau sinds de zomer allerlei regels en instructies heeft laten vallen, krijgen de ouders van Reina Kroonenberg op 23 september toch nog een schriftelijke reprimande omdat hun leerplichtige dochter de school niet bezoekt:  ‘De scholen functioneren momenteel weer regelmatig en worden door alle daartoe in aanmerking komende kinderen bezocht.’
Nog geen week later, op 29 september 1943, vindt de laatste grote razzia plaats en wordt de Transvaalbuurt wederom zwaar getroffen. Van de laatste school in de Joubertstraat ontbreekt na die datum enig gegeven. Geen spoor meer van Reina, de andere kinderen en de vier leerkrachten.