Buitengewoon onderwijs
'debielen en imbecillen'
In het Amsterdams speciaal onderwijs (toen heette dat buitengewoon onderwijs) zaten in de bezettingsjaren ook joodse kinderen. Volgens de opgave van juli 1941 waren er ruim 200 ‘debielen en imbecillen‘ en die werden vanaf oktober 1941 samengebracht in het schoolgebouw aan de Plantage Muidergracht 26 in de gemeentelijke Joodsche school voor Buitengewoon Lager Onderwijs.
Er waren echter ook kinderen met een ‘zintuigelijke handicap’ – blind, doof of zelfs doofstom, die hier en daar in Amsterdam ook in het speciaal onderwijs zat en per september 1941 daar moest vertrekken. Voor hen was niet een-twee-drie een andere school beschikbaar.
De nieuwe school aan de Plantage Muidergracht was alleen voor debielen en imbecillen en bestond bij aanvang uit tien klassen, acht in het hoofdgebouw en nog twee in een dependance in het schoolgebouw in de Joubertstraat in de Transvaalbuurt, daar zaten de ‘imbecillen’.
In Amsterdam waren er in die tijd 14 scholen, waarvan tien openbare. Op vier van die tien zaten voornamelijk joodse kinderen. Die scholen waren zaterdags gesloten vanwege de , zoals de meeste scholen in de joodse wijken van de stad.
Dat waren de Jan Ligthartschool in de Kraaipanstraat 56, de Sauvage Noltingschool aan de Plantage Doklaan 14, de Dr. Voûteschool in de Obistraat 9/11.
Alle drie waren scholen voor debiele kinderen. De Kingmaschool aan de Plantage Muidergracht 26/28 was er voor de imbecielen. Deze scholen leverden de leerlingen voor die nieuwe joodse BLO.
Die Kingmaschool maakte in oktober plaats voor de nieuwe gemeentelijke Joodse BLO en de andere leerlingen en de staf verhuisden naar de bovenverdieping van de Sauvage Noltingschool, in de Doklaan.
In november 1942 schreef Maurits Israel [1902], die toen net Izaak Duitscher [1890] als schoolhoofd had opgevolgd, in een notitie aan het Joodse schoolbestuur, dat de leerlingen als verzameling als konden worden gedefinieerd en dat ze in drie categorieën onderscheiden konden worden: , en .
Israel schreef dat de debielen, weliswaar individueel, eigenlijk vrij normaal onderwijs konden krijgen, maar dat lag een stuk ingewikkelder bij de imbecielen en de idioten. Temeer omdat door de scheiding van joodse en niet-joodse leerlingen in 1941, er nogal wat ‘zware gevallen’ waren opgenomen, die elders niet meer werden toegelaten. Om die reden werd gewerkt in kleine groepjes met doorgaans twee onderwijsgevenden per groep, zeker ’smiddags bij de handvaardigheidsvakken.
Het schoolhoofd pleitte in deze notitie, in het licht van de reorganisatie van het joodse onderwijs door het , voor behoud van de bestaande onderwijsteams, met name bij de imbecielen in de Joubertstraat.
In een andere notitie van schoolhoofd Israel staan de 32 namen van de imbeciele leerlingen in de Joubertstraat, in twee groepen verdeeld. De ene groep, van meester Benjamin Reens [1903-1943], telde 17 kinderen. De groep van juf Johanna Loopuit-Norden [1898-1943] had er 14. De twee groepen werden bijgestaan door de juffen Judith Druk [1918] en Elisabeth Drukker-Vijevano [1901-1943].
Het willigde het in de notities gedane verzoek van het schoolhoofd in. Tot het einde in mei 1943 werkten deze vier leerkrachten bij de imbecielen in de Joubertstraat. Bovendien werden er in februari 1943 nog vier extra kinderbegeleidsters aangesteld voor de route van huis naar school en ‘s middags terug, dat door alle kinderen te voet moest worden afgelegd. Een tocht die niet meer veilig voelde.
Weliswaar was toen het aantal leerlingen al teruggelopen van 185 in het begin naar 38 op 17 mei 1943, waaronder tien imbecielen.
Maar ook hier was het eind mei 1943 over. De school sloot bij gebrek aan leerlingen en leerkrachten.
De meeste van hen werden kort daarop gedood .
AMMANSCHOOL
Ook de joodse Amsterdamse kinderen met een zintuigelijke handicap, die in het buitengewoon onderwijs (nu speciaal onderwijs) zaten, werden begin september 1941 uit hun scholen geweerd. Maar er waren te weinig joodse blinde, dove of doofstomme leerlingen om er afzonderlijk onderwijs voor in te richten. De gemeente bood geen oplossing voor al die kinderen, die aandacht van gespecialiseerde leerkrachten nodig hadden. Dus toen de leerlingenscheiding op 1 september 1941 een feit werd, werden ze gewoon naar huis gestuurd.
Zo zaten er op de J.C. Ammanschool voor dove en doofstomme kinderen, aan het Hortusplantsoen 2, zo’n 16 joodse ‘doofstommen’, verdeeld over alle leeftijdsgroepen.
Het bestuur van de Vereeniging voor Doofstommen Onderwijs te Amsterdam wendde zich tot de Secretaris-generaal van het Onderwijs departement in Den Haag, om te pleiten voor een voor haar leerlingen van de scheidingsregeling.
Eind oktober 1941 kwam het antwoord van Secretaris-generaal van Dam:
‘Ik kan u mededelen, dat het ten aanzien van het buitengewoon lager onderwijs bij de Duitsche autoriteiten geen bezwaar ontmoet, indien leerlingen van Joodschen bloede, voor welke de oprichting van een afzonderlijke school of de vorming van een aparte klasse niet kan worden overwogen, een niet-Joodsche school voor buitengewoon lager onderwijs blijven bezoeken’.
[GRA 1841/0648 -brief 31.10.41]
De Secretaris-generaal voegde er fijntjes aan toe dat dit niet gold voor de leerlingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, daar werden immers afzonderlijke joodse scholen of klassen gevormd.
Maar alle andere leerlingen in het buitengewoon onderwijs, de blinde, dove of doofstomme, konden terug naar hun eigen school. Dat gold dus ook voor die 16 leerlingen van de Ammanschool, ze keerden terug naar hun school aan het Hortusplantsoen, óók de drie blinde joodse leerlingen gingen terug naar hun Amsterdamse Blindenschool in de Vossiusstraat.
Die terugkeerregeling gold niet voor de vier joodse leerkrachten van de Ammanschool. Mietje Druif [1882-1942], Elisabeth Drukker-Vijevano [1901-1943], handwerkjuf Estella Hilsum [1916] en godsdienstleraar Joseph Klein [1882-1941] waren in november 1940 uit de school verbannen. De drie juffen waren inmiddels al weer terug voor de klas op de Joodsche BLO (terwijl Joseph niet veel later kwam te overlijden).
excepties
Het probleem van de scheiding van leerlingen in het buitengewoon onderwijs deed zich uiteraard ook elders in het land voor. Overal ontstonden nieuwe joodse schooltjes, maar niet voor de kinderen die een vorm van speciaal onderwijs nodig hadden.
Zo zaten er in de stad Groningen drie leerlingen op het Koninklijk Instituut voor Doven en eentje op het Instituut tot Onderwijs van Blinden in Haren. De burgemeester van Groningen, Pieter Cort van der Linden, bemoeide zich er mee en wendde zich tot het Departement voor Opvoeding in Den Haag dat namens de bezetter toezicht hield op de uitvoering van de isolatie van joodse leerlingen. Hij pleitte ervoor dat voor zwakzinnige, dove of blinde joodse kinderen, een exceptie werd gemaakt, zodat ze terug konden naar hun eigen school.
Al die kinderen in het buitengewoon onderwijs elders in het land, waaronder de drie dove kinderen en dat ene blinde meisje in Groningen, keerden op maandag 3 november 1941 terug in hun eigen veilige leeromgeving. Voor zolang als het duurde…
Dat blinde meisje was Clara van Coevorden (26 oktober 1930 – 16 april 1943). Het plein voor het huidige blindeninstituut in Haren is mei 2018 naar haar vernoemd.
In het plantsoentje tegenover het schoolgebouw aan het Hortusplantsoen, staat een beeldje ‘de wereld bleef doof’ ter nagedachtenis aan de dove joodse slachtoffers van het naziregime, ontworpen door oud verzetsstrijdster Truus Menger-Oversteegen.
In de hal van het schoolgebouw zit een gedenkplaat ter herdenking van de joodse leerlingen, leerkrachten en bestuursleden van de J.C. Ammanschool