A.B. Davidsschool
nijverheidsschool voor jongens
Toen eind augustus 1941 de Duitse bezetter beval dat joodse en niet-joodse kinderen niet langer samen naar school mochten, betekende dat voor de Davidschool, dat die met één pennenstreek werd verjoodst.
In de leerkrachtenteams en het bestuur waren de niet-joodse leden al uit hun functies gezet, nu volgden de niet-joodse leerlingen, die moesten vertrekken. Het leerlingenaantal nam echter door de toevloed van joodse leerlingen uit de hele stad niet áf, maar juist toe.
De Davidsschool was eigenlijk geen joodse school, maar het stichtingsmotief in 1929 was weldegelijk dat ‘door de stichting van deze school waardevolle kansen op meerdere welvaart en betere sociale toestanden worden geboden aan het Joodsche volkskind’.
Dat (dat betrof in eerste instantie alleen jongens) kon na de zesde klas van de lagere school op de Davidsschool doorleren in het vak van automonteur, metaalbewerker, stoffeerder, timmerman, banketbakker of kleermaker.
Het waren weliswaar niet alleen joodse kinderen die de school bezochten, maar gelet op het feit dat de school zaterdags gesloten was en daarmee de respecteerde, bleek wel de functie die de school had voor de joodse gezinnen, van veelal ongeschoolde arbeiders, venters en marktkooplieden uit de overwegend joodse omliggende buurten.
Toen de Gemeente in oktober 1941, in opdracht van de bezetter de leerlingenscheiding uitvoerde, werden er ruim 100 joodse schooljongens van de andere ambachtsscholen in de stad op de Davidsschool geplaatst. De school barstte daardoor meteen dat eerste joodse schooljaar, met schoolhoofd A. D. Mesritz en 15 leerkrachten, uit zijn voegen. Er waren toen dus ruim 200 leerlingen [plus 28 ‘grafische’ jongens en meisjes die daar, in de Valckenierstraat de theorie van het drukkersvak kregen en de rest van de week als leerling-drukker in een drukkerij werkten].
De school uitbreiden met een dependance zat er niet in, in verband met de hoge kosten van de inrichting van de lokalen. Daarnaast ontbrak het ook simpelweg aan gekwalificeerde joodse docenten voor de verschillende leervakken.
De overvolle klassen zullen er zeker aan hebben bijgedragen dat veel van de leerlingen die niet meer leerplichtig waren, het onderwijs dat najaar de rug toe keerden.
In het najaar van 1942 werd de Vereeniging voor oprichting en instandhouding van Lagere Nijverheidsscholen gedwongen ook de Davidsschool over te dragen aan de van de Joodsche Raad; daarbij werd de van het nijverheidsonderwijs door de gemeente (30%) en het rijk (70%) vervangen door een bedrag per leerling van 80 gulden per jaar. Maar dat bedrag was veel te krap, zodat de school moest bezuinigen.
Er waren toen nog 182 leerlingen. Bij de telling van 17 mei 1943 waren er nog amper 70 leerlingen over. Een paar weken later, eind mei, na de grote in de Jodenbuurt, bleken bijna alle leerlingen en leerkrachten opgepakt of ondergedoken. Op aanraden van de Gemeente werd de Davidsschool, net als de andere joodse scholen in de binnenstad gesloten.
Tegen de zomer waren er nog zo’n 11 nijverheidsschool-leerlingen, ook zij werden in augustus 1943 ondergebracht in de laatste school aan de Joubertstraat. Jerohm Hartog [1892-1945] gaf deze laatste leerlingen les in Algemene Vorming; ook volgden ze toen samen met zo’n 40 leerlingen van het Lyceum en de HBS, praktijkvakken zoals houtbewerken, leerarbeid en zelfs ook tuinonderhoud, allemaal onder toezicht van de Nijkerkschool.
Nogal verwarrend is dat náást de twee Nijverheidsscholen die vanaf november 1942 onder het Joodsche Schoolbestuur vielen, er ook nog een ánder instituut was dat zich richtte op beroepsonderwijs voor het joodse volkskind.
De Coördinatie Commissie voor emigratie naar Palestina nam al in 1941 het initiatief voor de Joodse Centrale voor Beroepsonderwijs, kortweg de JCB.
In een gebouw aan de Rapenburgerstraat werden cursussen gegeven in allerlei technieken en ambachten, vooral bedoelt om jonge mensen op te leiden voor de uitzending naar Palestina. Later kregen die verzameling opleidingen de naam de M. B. Nijkerkschool. [Nijkerk was een van de bestuurders van zowel de 3de Ambachtsschool als van de Vereeniging die de van Detschool en de Davidsschool beheerd; hij kreeg in 1933 een lintje en overleed in 1941].
De Vereeniging van de twee Nijverheidscholen en de Nijkerkschool hadden een doorlopend conflict waarin de Joodsche Raad probeerde te bemiddelen. Het is niet echt duidelijk waar het over ging, behalve dan dat de Nijkerkschool onder de duiven van de Davidsschool schoot en dat de naam Nijkerk daarbij misleidend was, omdat de heer Nijkerk juist jarenlang verbonden was geweest aan de Davidsschool.
Het onderwijs op de Davidschool en de van Detschool werd bekostigd uit de 80 gulden per jaar per leerling, die de bezetter voor het joodse onderwijs verstrekte. De Nijkerkschool kreeg die vergoeding niet, omdat het daar niet-leerplichtige leerlingen betrof, dus dat onderwijs werd royaal bekostigd door de Joodsche Raad [via de Commissie Financiële Aangelegenheden, ComFinA]. Ook dat droeg niet bij aan de sfeer tussen beide partijen.