Naar de kaart

Joodse lagere school en HBS Zwolle

Voorstraat en Thorbeckegracht

Het gebouw van de Joodse godsdienstschool, Voorstraat 41.

Direct bij de aanvang van het nieuwe schooljaar, eind augustus 1941 werden de joodse kinderen uit de Nederlandse scholen geweerd. In maart dat jaar waren de joodse leerkrachten al ontslagen, nu waren de leerlingen aan de beurt.
Dat alles gebeurde in opdracht van de bezetter, die ook had bevolen dat er voor die kinderen afzonderlijk scholen moesten komen, waar dan uitsluitend die ontslagen joodse leerkrachten voor de klas mochten staan. Ook Zwolle werden de joodse kinderen getroffen.

Opvallend is dat terwijl het in de meeste steden in de Mediene wel maanden duurde voordat de kinderen weer onderwijs kregen, begon in Zwolle het Joodse onderwijs al binnen een enkele weken. In de eerste week van oktober 1941 opende de gemeente een joodse lagere school met ook ULO klassen en daarnaast een Joods lyceum.

Het ging dus eigenlijk best wel snel, nauwelijks was de tekst van het isolatie- binnen of de gemeentelijke Afdeling Onderwijs had al geïnventariseerd welke kinderen de dupe gingen worden. Uit de opgaven bleek dat er zo’n 58 kinderen van Bloede dat schooljaar op de negen Zwolse openbare lagere scholen zaten. Die moesten dus allemaal daar weg en naar een‘Jodenschool’, met uitsluitend joodse leerkrachten.
Nog geen half jaar eerder had de gemeente juist die joodse onderwijzers uit gemeentedienst moeten ontslaan, het waren er vier : Elie Denneboom [1896-1943] leraar op de gemeentelijke ; Leonard van de Velde [1911]; Aaltje Frank [1889-1948] en Elisabeth de Leeuw [1904]; die alle drie in Zwolle op een lagere school hadden gestaan.

Daar lag dus niet het probleem voor jonkheer van Karnebeek, die deze kwestie tegen zijn zin op z’n bord had gekregen. Het probleem lag bij de huisvesting want alle gemeentelijke schoolgebouwen waren volop in gebruik en inhuizing bij een bestaande school was door de bezetter verboden. Dus nam de burgemeester hoogst persoonlijk contact op met de Israëlitische Kerkgemeente met het verzoek om lokalen van de joodse godsdienstschool van de te mogen gebruiken voor het dagelijkse onderwijs aan die joodse leerlingen.
Die Kerkenraad onder voorzitterschap van Arthur Troostwijk gaf per kerende post, op 9 september haar toestemming en zo kon de Dienst Gemeentewerken aan de slag om het gebouw aan de Voorstraat in te richten met schoolbanken en al wat er meer nodig was voor dagelijkse onderwijs.

Twee weken later druppelden ook de gegevens binnen van de joodse leerlingen in de buurgemeenten. De Secretaris-generaal van het van Opvoeding, had Zwolle een regionale taak toebedeeld voor het onderwijs aan Joodse kinderen. Het betrof zo’n 15 lagere schoolleerlingen uit plaatsen zoals Raalte (5), Avereest (4), Elburg (2), Kampen (2), Hattem (1) en Zwollekarspel (1). Terwijl het nabij gelegen Kampen en ook Steenwijk er voor kozen hun lagere schoolleerlingen naar de op te richten Joodse school in Meppel te sturen.
Met die 58 plus 15 leerlingen was de nieuwe joodse school in de Voorstraat redelijk vol en ruimschoots boven de minimale die het Departement van Opvoeding voor die nieuwe scholen had gesteld. Voor die 73 leerlingen verdeeld over de zes leerjaren, werden drie gecombineerde klassen gevormd met elk een eigen leerkracht : Aaltje Franken en Elisabeth de Leeuw en meester Elie Denneboom als Hoofd der School.

Meteen bij de toestemming voor het gebruik van het gebouw in de Voorstraat, had het Kerkbestuur ook een onderwijscommissie ingesteld, bestaande uit de heren Arthur Troostwijk, David Sanders en Leo Marcus. Het was zeker deze commissie die bevorderde dat ‘godsdienst’ in het wekelijks lesprogramma van alle jaargroepen werd opgenomen; nogal ongebruikelijk toentertijd voor een gemeentelijke school. Het was de godsdienstleraar van de Synagoge, David Davidson [1890-1943], die elke woensdag die lessen gaf, zoals hij dat voordien ook al deed, maar nu óók aan de liberale joodse kinderen.

ULO

Naast die lagere schoolkinderen waren er natuurlijk ook nogal wat die in het vervolgonderwijs zaten, zoals op de ULO, de Meisjesschool en het onderwijs. Dat waren er bij elkaar zo’n 20 en daar kwamen nog negen leerlingen van buiten bij, vooral uit Steenwijk en Meppel. Maar het waren er te weinig voor een zelfstandige ULO-school dus werd er, net als in veel andere plaatsen een toegevoegd aan de joodse lagere school. Elie Dennenboom’s hoofdacte gold immers ook voor het ULO-onderwijs. De Secretaris-generaal van het Opvoedingsdepartement keurde deze constructie goed en zo konden die ULO-klantjes óók maandag 1 oktober beginnen, in de lokalen van het gebouw aan de Voorstraat.
Als leraren, naast meester Dennenboom, die de talen gaf, waren er nog vijf anderen beschikbaar. Willem Boutelje [1919-1944], Jacob Sanders [1914-1943] (rekenen en wiskunde), Nico Louis Herschel [1915-1943] (handelskennis), Philippus Cohen [?] (plant- en dierkunde) terwijl Simon Frank [1894-1945] langs kwam voor de gymlessen. Alle vijf waren niet bevoegd om onderwijs te geven, maar het ging slechts om een paar uur per week. Ze hadden allemaal een eigen praktijk/bedrijf dat bijna helemaal stilstond sinds de joodse Nederlanders niet meer vrij konden ondernemen, dus elke klus werd met graagte aangepakt, zo ook de lessen op de Joodse ULO in Zwolle.

BLO

Er waren ook een tweetal Zwolse kinderen aangemeld die op de openbare school voor zaten en daar was ook nog een kindje uit Zwartsluis bij, die ook dagelijks die school bezocht.
Ook zij moesten allemaal weg maar voor dat kleine aantal dat speciaal onderwijs nodig had, kon de gemeente onmogelijk een aparte school beginnen, laat staan een leerkracht vinden. De burgemeester wendde zich net als nog wat collega’s in het land, tot de Secretaris-generaal met dit probleem en pleitte er voor dat deze hulpbehoevende kinderen terug konden keren in de voor hen vertrouwde schoolomgeving. Eind oktober meldde de SG dat in overleg met de bezetter er ‘geen bezwaar was, indien leerlingen van Joodschen bloede een niet-Joodsche school voor Buitengewoon lager onderwijs blijven bezoeken.’ En zo keerden deze drie leerlingen direct na de herfstvakantie van 1941 terug naar hun eigen school, alsof er niets gebeurd was.
(Die ‘exceptie’ werd ook in andere plaatsen toegestaan voor dit type onderwijs, behalve dan in Amsterdam, want daar kwam halverwege oktober 1941 een Joodsche BLO-school, met zo’n 185 leerlingen)

Thorbeckegracht 11; dat gebouw was al snel te klein voor het Zwolse Joodse HBS, waarop twee deuren verderop, op nr 17 ook ruimte werd gehuurd, ook voor een laboratoriumlokaal.

Lyceum = Joodse Hogere Burgerschool

Voor de andere oudere leerlingen, van de Handelsschool en de Rijks-HBS was het moeilijker onderwijs te organiseren. Naast het probleem van de huisvesting; op de Voorstraat konden ze er echt niet meer bij, leek het moeilijk geschikte docenten te vinden want anders dan bij de ULO was hier de bevoegdheid wél van belang. Om de status Jus   voor de school te krijgen zodat de leerlingen na hun Rijksexamen toegang zouden hebben tot het hoger onderwijs, waren academisch geschoolde docenten een voorwaarde. Het ging in Zwolle echter slechts om zo’n 40 leerlingen, waarvan bijna de helft van buiten kwam, met 10 uit Meppel, 3 uit Steenwijk, 2 helemaal uit Hoogeveen en 2 uit Kampen, waarvan eentje eigenlijk gymnasiaste was. De anderen kwamen allemaal van een HBS met in de vierde en vijfde zowel alfa als bèta-leerlingen. Het werd dus niet een lyceum maar een Joodsche ; alleen in Amsterdam was er ook zo’n zelfstandige joodse HBS, overal elders waren/werden het Joodse lycea met dus naast een gymnasium afdeling ook een HBS. Die keuze nam echter niet weg dat er een docentenprobleem was en de Jus Promovendi status gewenst was.
Zodra Jonkheer van Karnebeek, die pas vanaf september 1940 burgemeester was de leerlingenlijst bekeken had, nodigde hij Salomon Elte [1889-1955] uit. Die was leraar Nederlands op de Rijks Hbs in Zwolle en was net als de joodse lagere schoolleerkrachten in maart 1941 ontslagen omdat hij joods was. Van Karnebeek benoemde hem meteen als rector van die nieuwe HBS voor leerlingen van Joodschen bloede.
En door zijn goede netwerk kon Salomon al snel een goed docentencorps samenstellen, zodat nog voor het eind van september in Zwolle al zeven van de negen benodigde docenten konden worden benoemd.
Ondertussen was er ook onderdak gevonden; de Zwolse afdeling van de Protestantenbond had lokalen aangeboden in haar gebouw aan de Thorbeckegracht, en zo kon de Zwolse Joodse HBS ook in die eerste oktober week beginnen, op vrijdag 3 oktober 1941.

Dit is het rooster van de Zwolse Joodse HBS in de eerste maanden van het eerste schooljaar met : (rector) Salomon Elte [1889] - Geschiedenis en Nederlands; Arnold Citroen [1888] - Natuurkunde; Nico Louis Herschel [1915] – Handelswetenschappen; Henri Levie [1914] wis- en natuurkunde; Abraham Emanuel Marcus [1899] – Lichamelijke oefening; Jacob Bertus Polak [?] – Engels; Mietje Rosenbaum [1900] – Duits; Mr. David Sanders [1893] – Staatswetenschappen; (conrector) Mozes van Zuiden [?] - Aardrijkskunde; daar kwam nog Sara Geleerd [?] bij voor Frans.

In het rooster zie je hoe slim de verschillende lessen en groepen werden gecombineerd om het zowel leerlingen als leerkrachten naar de zin te maken, maar regelmatig ontstonden er vacatures, omdat leerkrachten afhaakten, in gingen of eenvoudig weg op werden gesteld. Rector Elte en vooral zijn conrector van Zuiden hadden het er druk mee om die weer allemaal te vullen met nieuwe docenten.
Ook zie je dat er zeven jaargroepen waren, de hogere jaren bestonden weliswaar uit slechts een handjevol leerlingen, maar toch er waren vaak zeven lokalen nodig; het gebouw van de Protestantenbond had maar vijf (grote en kleine) kamers. Maar na de zomer, bij de aanvang van het tweede schooljaar – er waren nog steeds zeven jaargroepen, kwam er een oplossing voor het ruimteprobleem. Twee huizen verder, op nr. 17 konden door bemiddeling van de Joodse onderwijscommissie, op de benedenverdieping nog eens vijf ruimten geschikt worden gemaakt, ook voor zoiets als een klein laboratorium voor Natuur- en Scheikunde. Maar het bleef behelpen, de gymnastieklessen waarvoor op nr. 11 geen plaats was, konden hier wel doorgaan. Weliswaar in een ruimte die er nauwelijks geschikt voor was en zonder de nodige attributen; de leerlingen kregen alleen ‘vrije- en ordeoefeningen’. Maar alvorens het pand te betrekken moest het grondig worden schoongemaakt, het had lang leeg gestaan en zowel ‘toegangen als lokalen bevinden zich in een staat van grote verwaarlozing’. Daar lag weer een taak voor de Dienst Gemeentewerken, er werden zelfs kachels geplaatst.

Voor de deur Thorbeckegracht 11 in Zwolle, de 1e en 2e klas van het Joodse HBS: boven vlnr. Maurits Stibbe - onbekend (achter) - docent Willem Boutelje – onbekend - Mozes Slager - docent Nico Herschel – onbekend - Edith Deutschkron – onbekend - Gerda Bloch - Frits van Zuiden - Karl Rosenthal - Jannie Troostwijk - Joël Simon Frank. Midden: Emanuel Anholt - Betty Levy – onbekend - Betty Levie - Isaac Zwarts. Onder: Judith Krammer - Betty van der Horst - Liesbeth Wolff - Regina Gosschalk – onbekend - Doris Bloch [Bron: Gerda Mosse-Bloch]

Nu was het geval dat gemeente Enschede ook bezig was met de hbs- en gymnasium-leerlingen van joodschen bloede; dat waren er daar nog geen 25. De Secretaris-generaal had geadviseerd om deze Enschedese lyceisten naar het nieuwe lyceum in Zwolle te laten treinen, maar afgezien dat er daar geen gymnasiumafdeling was zou dat dagelijks twee keer een reis van meer dan een uur betekenen; uiteraard gaf dat te veel problemen.

Net als bij de Zwolse HBS lagen in Enschede de moeilijkheden vooral bij de beschikbaarheid van bevoegde joodse docenten. In die periode werd in wel veertig verschillende steden getracht onderwijs voor de joodse kinderen te organiseren, ook voor de ‘hogere’ leerlingen in het middelbaar onderwijs. En net als in Zwolle waren er in de meeste plaatsen weinig academische geschoolde joodse docenten beschikbaar.
De Coördinatie voor het Joodse Onderwijs (CCJO), die pas was ingesteld, trachtte in vraag en aanbod te bemiddelen en kwam met het advies Salomon Elte die inmiddels al in Zwolle aan de slag was, ook in Enschede als rector te benoemen. Zoverre als het mogelijk was zou er dan ook gebruik gemaakt kunnen worden van de Zwolse hbs-docenten; die zouden dus – en niet de leerlingen,  dan tussen de twee steden moeten pendelen. Het was al eind december 1941 dat de Secretaris-generaal met deze oplossing kon instemmen. En zo werd het lyceum in Enschede een afdeling van dat in Zwolle, die slechts alleen een HBS was.
Omdat er voor elk vak een eigen docent nodig was, elk een beperkt aantal uren op beide scholen, was de combinatie wel logisch. Maar dat vele pendelen tussen de twee steden was bepaald niet handig; zeker niet toen de reisbeperkingen voor Joden van kracht werden. Natuurlijk kregen de docenten een reisvergoeding, een reisvergunning en een . Maar dat nam niet weg dat het met de vele controles verre van aangenaam was. Er werd dus heel wat afgereisd, eigenlijk totdat de bezetter dat moeilijk maakte.
Ook voor nogal wat leerlingen was de dagelijks reis eerder regel dan uitzondering. Zowel op die nieuwe ULO als op het HBS in Zwolle zaten kinderen uit de omliggende plaatsen; uit Meppel en Steenwijk en zelfs uit Hoogeveen, Apeldoorn en Deventer. Ze konden dan wel een reisvergunning krijgen en een treinvergoeding, maar toch haakten de meeste niet-meer- leerlingen na de zomer van 1942 snel af. Dat én als resultaat van de weghalingen die sinds die zomer op gang waren gekomen, veroorzaakten dat van de 70 leerlingen op de ULO en het Lyceum tezamen er in september 1942 niet veel meer dan 30 over waren gebleven, vooral leerplichtigen, jonger dan 15 jaar.

zomer en najaar 1942

Zowel Salomon als Elie probeerden hun scholen leiden als gewone gemeentelijke scholen. Aan het einde van het schooljaar 1941/42 werden leerlingen bevorderd en voor het volgend schooljaar ingeschreven, niet beseffend dat het wel spoedig afgelopen zou kunnen zijn. Op de HBS vonden gewoon eindexamens plaats; op 13 en 14 juni; er waren zelfs Rijksgecommitteerden bij: Stokvis, Polak en van Praag.
Maar toch kregen zowel Dennenboom als Elte, zoals iedere jood die sinds de meidagen een ster moest dragen, te maken met hinderissen in het maatschappelijk verkeer. In een archief, bibliotheek, schouwburg, bioscoop, park, zwembad en in het openbaar vervoer werden zij, hun collega’s en hun leerlingen geweerd. Hun fietsen werden ingepikt en reizen buiten de eigen woonplaats afgestraft. Ondanks dit alles besloten ze samen met de leerlingen in de zomervakantie van 1942 er het beste van te maken door de leerlingen ‘aangenaam bezig te houden’.

‘De mogelijkheid tot ontspanning en verstrooiing in de komende vacantie is zeer gering. De kans om uit de stad te gaan, zelfs op tochtjes in de omgeving is verdwenen. Wij zullen dus in eigen kring en met eigen krachten van deze vacantie wat moeten maken, teneinde, ook in positief Joodse zin, voor ontspanning te zorgen. Wij hebben daarbij gedacht aan: muziek en declamatie, sport en spel (met prijzen), handenarbeid, Joodse ontspanning en ontwikkeling op cultureel gebied’.

Niet veel later, de had ook in Zwolle het gemeentelijke Joodse onderwijs moeten overnemen, waren op de lagere school zowel Elisabeth de Leeuw als Elie Denneboom verdwenen; beide in de onderduik – Elisabeth zal de bezetting overleven, Elie echter niet. Ook verdwenen er met grote regelmaat leerlingen waarvan ‘de families vermoedelijke met onbekende bestemming zijn vertrokken’.
De klassen op de lagere school werden dus aldoor kleiner, Aaltje Frank en Betje Kats [1898-1943] (weduwe van Menno Wolff) de nieuwe juf die door de Joodsche Raad was benoemd, konden het makkelijk aan; het waren immers aan het begin van het tweede schooljaar nog maar zo’n 40 kinderen.

Ook het lyceum werd aldoor kleiner; leerlingen en leraren kwamen gewoon niet meer opdagen; waarop het nieuwe Joodse in Amsterdam besloot de huur van het pand nr 11 te beëindigen (dat kostte 125 gulden per maand) en het HBS-onderwijs te concentreren op nr 17; dat was veel goedkoper met slechts 5 gulden per week. Toen na de wintervakantie er nog maar vier hbs’ers bleken te zijn en zo’n 20 leerlingen op de lagereschool, werden ook die vier op de Voorstraat opgevangen.
Niet veel later begon de uittocht: het bevel ‘naar Amsterdam’ was toen al een gepasseerd station, de laatste joodse Zwollenaren gingen regelrecht naar Westerbork. Maart 1943 was het afgelopen met het Joodse onderwijs in Zwolle, leerkrachten en leerlingen waren allemaal weg, de meesten van hen vonden de dood in de kampen.

 

BRONNEN
* Collectie Overijssel – gemeente Zwolle : 4584 en 4624
* NIOD – 182/266 (overdracht scholen Zwolle)
* Kees RibbensBewogen jaren (p 225 ev) – de IJsselakademie  1995
* Van Gelderen & ErdtsieckHet Joodse onderwijs in Zwolle, 1941-1943, in bundel Joods leven in Zwolle en omgeving – Kampen 1985

Via de onderstaande links kan je meer en verder lezen over de geschiedenis van de Verdwenen Joodse Scholen, als een van de aspecten van het leed dat de joodse Nederlanders werd aangedaan.

En dan nog even dit

Het is mijn bedoeling dat in 2025/26 op alle plekken waar in 1941-1943 een joodse school gevestigd was (lager onderwijs; ulo; lyceum) een klein herinneringsbordje komt met een QR-code die leidt naar de website-pagina die over die plaats en school (scholen) gaat.

Het is niet makkelijk voor mij, om vanuit Amsterdam waar ik woon, dat voor elkaar te krijgen.

Daarom vraag ik medewerking van iedereen die zich betrokken voelt bij een stad in de Mediene en/of de geschiedenis van een van de Verdwenen Joodse Scholen.

Voel je je aangesproken ? Neem dan alsjeblieft contact met mij op via aart@verdwenen-joodse-scholen.nl

Dat geldt ook als je specifiek iets willen weten of als je informatie hebt over een van de joodse scholen in Nederland – in de periode 1941-1943.