Joodse school Zaandam
Czaar Peterstraat

Eind augustus 1941 maakte de Duitse bekend dat Joodse kinderen niet langer met de andere leerlingen in de klas mochten zitten. Zo spoedig als mogelijk kwamen er aparte scholen, uitsluitend voor leerlingen én leerkrachten van bloede. In opdracht van het van Opvoeding in den Haag die met de regie over deze maatregel had, kregen de alle Nederlandse burgemeesters de opdracht op te geven hoeveel joodse leerlingen er in hun stad waren.
Zaandam telde toen zo’n 80.000 inwoners, waarvan slechts 325 joods was en zo’n 30 van hen was nog leerplichtig, zoals uit de opgave bleek die NSB- van Ravenswaay van de Zaandamse scholen had gevraagd. Dat aantal was zo gering dat de oprichting van een afzonderlijke school voor deze kinderen niet aan de orde was. Zeker niet omdat een deel van hen, zo’n acht leerlingen niet meer op de lagere school zat maar in verschillende vormen van vervolgonderwijs.
De burgemeester was daar resoluut over en verwees de ouders van die kinderen naar het aanbod van joods vervolgonderwijs in Amsterdam, zoals een joodse mulo, een joodse hbs en lyceum en zelfs nijverheidsscholen voor meisjes en voor jongens. Daar konden ze makkelijk allemaal terecht.
Uiteraard rekende de gemeente Amsterdam de kosten door aan Zaandam, zo’n 300 gulden per leerling per jaar. Daar was geen bezwaar tegen omdat in de opdracht van de bezetter duidelijk stond dat de kosten voor het joodse onderwijs betaalt zouden gaan worden door de .
Anders lag het natuurlijk bij de lagereschool kinderen, het leek niet wenselijk óók die naar Amsterdam te sturen. Alhoewel vlak in de buurt, in Amsterdam Noord aan de Floraweg een joodse lagere school werd gevestigd, voor slechts zo’n joodse 20 kinderen uit Noord.
Maar de Zaandamse Afdeling Onderwijs vond het beter toch zelf een schooltje te beginnen, weliswaar met maar één klas en één leerkracht.
De burgemeester wendde zich daarop tot de buurgemeenten en verzekerde zich zo van de komst van een paar Joodse lagere schoolleerlingen uit Koog (4) en Wormerveer (2).
Nu werd het tijd voor onderdak; het leek daarbij handig dat te vinden in een leegstaand lokaal van een van de Zaandamse openbare scholen. Helaas stak het Opvoedingsdepartement daar een stokje voor : de bezetter had ondertussen verordonneerd dat zo’n nieuwe joodse school niet in het zelfde gebouw, onder een dak of met dezelfde voordeur gevestigd mocht zijn met een gewone school.
Maar in Zaandam stond geen schoolgebouw leeg, dus moesten de onderwijsambtenaren op zoek naar een geschikt lokaal in een andersoortig gebouw en zo kwamen ze uit bij de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Die had een gebouw met een ruime achterzaal en de nodige voorzieningen (kachel, toiletten en hoofdenkamer) en heel centraal, aan de Czaar Peterstraat, vlak bij de brug die de beide delen van de stad met elkaar verbond.
De kosten ‘ten bedrage van 600 gulden ’sjaars’ vormden geen bezwaar omdat de Secretaris-generaal van het Opvoedingsdepartement had toegezegd dat een en ander slechts bij voorschot hoefde te worden betaald, de Joodsche Raad zou het later terugbetalen.
Ondertussen was het al eind september, de gemeente moest haast maken want in het bevel van de bezetter stond duidelijk dat de joodse kinderen niet langer dan vier weken zonder onderwijs mochten zitten.
Maar wat nog ontbrak was een leerkracht die die kleine dertig kinderen, van zeven tot dertien jaar, afkomstig van verschillende scholen goed zou kunnen onderwijzen. De Centrale voor het Joodse Onderwijs die belast was met het zoeken en voorstellen van de joodse leerkrachten voor alle nieuw joodse scholen in het land, had al een paar kandidaten voorgesteld.
Het gemeentebestuur koos al snel voor de Amsterdamse onderwijzer Gerrit van Praag [1909-1944], het duurde toch nog een maand alvorens hij werd benoemd tot ‘tijdelijk onderwijzer’, zij het met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 1941.
Niet veel later werd ook nog ‘mejuffrouw’ Henriette Nieweg [1903-1943 ] aangesteld voor drie uur per week als onderwijzeres nuttige handwerken (voor de grote meisjes) en om Gerrit bij te staan bij het onderwijzen van een diverse groep leerlingen.
Het ‘toeval’ was dat Gerrit en Henriette al anderhalf jaar een stelletje waren en ongehuwd samen woonden in de Amsterdams Jordaan.
En alhoewel Gerrit noch Henriette gelovig waren en het leerplan er eigenlijk geen ruimte voor bood werd op aandringen van de Zaanse Nederlands-Israëlitische Gemeente, een godsdienstonderwijzer aangesteld; Michel Philipson [1910-1986]. Dat soort lessen gaf chazan Michel in Zaandam al sinds een paar jaar buitenschools, maar het werd nu ‘passend geacht’ het joodse onderwijs binnenschools te verzorgen.
En zo startte het kleine schooltje met in het begin 26 leerlingen, eindelijk op maandag 5 oktober, ruim vijf weken vanaf de dag dat de kinderen uit hun eigen scholen waren geweerd.
Maar nog geen dertien schoolweken later was het al weer afgelopen met het onderwijs voor Joodse kinderen in Zaandam. Of ze veel geleerd hadden was nog maar de vraag, maar gezellig was het wel bij meester van Praag en die aardige juf Nieweg en zelfs de strenge chazan Philipson was meegevallen.
Maar op 16 januari 1943 moesten ze allemaal vertrekken. Alle joodse gezinnen in Zaandam hadden bericht gekregen van de Joodsche Raad, dat ze moesten verhuizen naar Amsterdam. Waar ze in Mokum dan moesten verblijven werd er niet bij verteld, maar wel dat hun vertrek uit Zaandam definitief zou zijn.
Ze moesten de huur opzeggen, de gaskraan dichtdraaien en de huissleutels inleveren bij de politieagenten die toezicht zouden houden op het vertrek. Aangeraden werd ‘niet meer mede te nemen dan men zelf kon dragen en in Amsterdam voor eigen vervoer zorg te dragen’.
En zo verzamelden de meeste joodse gezinnen zich op 17 januari1942 bij bij het Zaandamse spoorstation, om per trein naar Amsterdam te reizen; op eigen kosten bovendien. Twee weken later volgde nog een groep, met vooral de ‘gemengd gehuwden’ en zo was Zaandam nog voor het eind van januari 1942 ‘judenrein’.
Later dat jaar werden ook de joodse inwoners van alle andere Noord Hollandse plaatsen gedwongen naar Amsterdam te , als nieuwe stap in het isolatie-concentratie-deportatieplan van de bezetter.
En omdat ‘de joden te Zaandam de gemeente moeten verlaten, in verband waarmede het overbodig is de school voor joodse leerlingen langer te laten voortbestaan’ besloot de burgemeester de huur van het leslokaal een maand later, per 16 februari stop te zetten.
Een opzegtermijn voor de twee leerkrachten werd niet nodig gevonden: ze kregen nog dezelfde dag ‘eervol ontslag’, dat wel.
Gerrit van Praag en Henriette Nieweg, ze waren ondertussen getrouwd en woonden nog steeds in Amsterdam, vonden al snel een betrekking in het Joodse onderwijs in Amsterdam, op school 2 in de Jodenbuurt.
En zo kwam aan het joodse schooltje in Zaandam bruusk een einde wegens het vertrek van de (meeste) van de leerlingen.
[Voor zover valt na te gaan overleefden slechts vier leerlingen van het joodse schooltje de Holocaust: Aäron Pais (1931), Hendrika Snoek (1932), Daniel Kzernitzki (1933) en Sonja Selma Poppert (1935).]
bron
*Gemeentearchief Zaanstad
– OA-0059; 273; 273A en 3403
mijn tekst leunt nogal op het onderzoek van
*Erik Schaap, zoals dat is gepubliceerd in het Noordhollands Dagblad van 12 april 2012.
Met dank dus !