Naar de kaart

Joodse school Venlo

Het Maasschriksel 20

De Synagoge van Venlo - ingeklemd tussen twee huizen aan het Maasschriksel; bij de Geallieerde bombardementen in najaar 44 zo erg beschadigd dat het gebouw in 1965 toch maar werd afgebroken. Op het pleintje achter het poortje aan het Maasschriksel ligt nu het Synagogeplein.

Ook de Burgemeester van Venlo kreeg halverwege augustus 1941 van het Haagse het verzoek opgave te doen van het aantal joodse kinderen. Het was de opmaat voor het bevel van de waarmee kinderen van  naar afzonderlijke scholen werden verbannen.
Jo Zander, in maart dat jaar als van Venlo benoemd, haastte zich de scholen in zijn gemeente aan te schrijven; dat waren er zo’n 30 voor lager onderwijs tot en met de HBS en de
Binnen de kortste keren kwamen de opgaven binnen, van schoolhoofden en besturen, behalve dan van het bestuur van de School met de Bijbel; die schreef de Burgemeester dat er ‘overwegende principieele bezwaren’ waren om zo’n opgave te doen. Desondanks kon de Burgemeester op 20 september het departement berichten dat er in Venlo in totaal 11 joodse leerlingen waren : 5 op de openbare lagere school; 4 op de Rijks-hbs en 2 op de gemeentelijke ambachtsschool.

In die tijd woonden er in Venlo zo’n 140 joden; meer dan de helft was in de jaren voor naar Nederland gekomen (Venlo was door zijn ligging tegen de Duitse grens ook toen al een poort naar Nederland). Die in totaal 22 joodse leerlingen zijn er te weinig voor het organiseren van aparte joodse scholen, alhoewel volgens de Nederlandse Grondwet het wel de taak van de overheid was om onderwijs aan te bieden.
Daarom wendde Burgemeester Zander zich tot de Secretaris-generaal van het Opvoedingsdepartement en bepleitte dat de joodse kinderen terug zouden mogen keren naar de school waar ze juist vanaf 1 september 1941 vanwege hun Joodsheid verbannen waren.

Het was ondertussen al 14 oktober dat die brief de deur uit ging; de Secretaris-generaal in Den Haag deed nog iets langer over zijn antwoord, dat kwam pas op 17 december: het is hem niet gegeven‘een uitzondering toe te staan op de voor hen geldende verbodsbepaling’, ze moesten maar naar de Joodse school in Nijmegen, Eindhoven of Maastricht.
De kinderen zaten toen bijna vier maanden thuis terwijl in het van de Reichskommissar duidelijk stond dat ze niet meer dan vier weken ‘unbeschult’ mochten blijven.

Dan komt Louis Goudsmit [1898-1943] met een oplossing voor zijn eigen twee kinderen Walter [1932-1942] en Jozef [1934-1942]. Hij is sinds kort in Nijmegen benoemd aan de nieuwe Joodse School en wil zijn kinderen daar wel elke dag naar toe meenemen. Hij vraagt beleefd of de gemeente hem de reiskosten wil vergoeden, dat zou neer komen op zo’n 50 gulden per maand. Ook daar moest de burgemeester lang over nadenken, waardoor Goudsmit pas 2 februari 1942 antwoord krijgt, weliswaar positief maar hij moet zelf 50% betalen, de gemeente vergoed slechts 25 gulden.

Ondertussen is het bestuur van de Nederlands Israëlitische Kerkgemeente (NIK) in Venlo zich over die lagere schoolkinderen gaan bekommeren. Het zijn er nu al 12; er zijn er twee net leerplichtig geworden en twee zitten eigenlijk al op de Mulo en dan zijn er ook nog twee uit Arcen bijgekomen, zo’n 20 km ten noorden van Venlo. Een van die twaalf is de twaalfjarige Herbert Cohen [1930-2016], zoon van de voorzitter van de Israëlitische Kerkgemeente Philip Cohen.
Eind april 1942 is het al weer als dat NIK-bestuur de Burgemeester voorstelt dat zij voor deze kinderen huisonderwijs wil gaan verzorgen in het leslokaal van de aan het Maasschriksel. Er is een joodse oud-onderwijzeres bereid gevonden en ze berekenen dat een en ander zo’n 1.000 gulden per jaar zal kosten, waarvan 700 voor de 13 uur les van mevrouw Engeliena Blok [1897-1993], in 1921 gehuwd met David Witmond [1889-1944] en sindsdien uit het onderwijs ontslagen.
Maar eerst moet de Burgemeester toestemming geven, overeenkomstig art 13/5 van de toenmalige wet op het Lager Onderwijs. Hij verschuilt zich echter achter de en de Joodse in Amsterdam, want de kosten kunnen niet door gemeente Venlo worden betaald en wil eerst instemming van beide autoriteiten. Omdat in het wetsartikel sprake is dat ‘het aantal niet groter is dan acht’ worden de twee mulo-leerlingen en die twee uit Arcen buiten beschouwing gelaten.
Het is alweer 20 mei dat ook het CCJO instemt.

Maandag 1 juni 1942 is het dan zover, de twaalf gelukkigen krijgen sinds die dag les van juf Engeliena Witmond, in het godsdienstleslokaal van de Synagoge aan de Maasschriksel. Maar Engeliena constateert al snel dat de grote leeftijdspreiding, van kleuters tot pubers, veel meer dan 13 uur aandacht vergt en stelt voor haar lessen uit te breiden naar ruim 30 uur. Uiteraard moet de Burgemeester dat weer overleggen met de Joodse Onderwijscommissie, waarop de secretaris van die commissie uit eigen ervaring meent – toen hij nog onderwijsinspecteur in Groningen was, dat het met minder dan de gevraagde 31,5 uren ook best wel kan. Waarop Engeliena binnen een paar weken afhaakt. Het is net zomervakantie; de kinderen zitten dan weer thuis.

De uren-kwestie en de schoolstart wordt vervolgens over die vakantieperiode heen getild; nu wordt erop gerekend dat het klasje op dinsdag 1 september weer kan beginnen. Gelukkig is er wel een andere leerkracht gevonden, Louis Goudsmit, die vader van Walter en Jozef, die twee van de leerlingen, die samen met hem elke dag naar Nijmegen pendelen; hij is daar nu al een aantal maanden hoofd van de nieuwe joodse school. Hij is bevoegd maar heeft nooit in het lager onderwijs lesgegeven. De reisbeperkingen voor joden maken het reizen zowel voor hem als voor z’n kinderen ondertussen onmogelijk naar Nijmegen te reizen, dus is dat huisschooltje in Venlo zowaar een uitkomst.
Maar precies op de dag dat het schooltje gaat starten, dinsdag 1 september 1942, wordt Louis opgepakt; hij verdwijnt naar een Nederlands  (Overbroek in de buurt van Kesteren), pogingen om hem een  te bezorgen falen jammerlijk, waarop Burgemeester Jo Zander en N.I.G.-Kerkbestuur hun pogingen om die kinderen onderwijs te laten krijgen, abrupt stoppen.
Tegelijkertijd is er dan het bericht van de Joodsche Raad aan de Burgemeester dat het joodse onderwijs in Nederland vanaf 1 september 1942 onder het gezag is gekomen van de Joodsche Raad met het verzoek het beheer over het thuisklasje over te dragen aan het Schoolbestuur voor het Joodsche onderwijs in Nederland.
De Burgmeester haast zich daarop, de kosten die in de weken voor de zomervakantie zijn gemaakt, met lesuren voor het klasje van Engeliena Witmond, bij dat nieuwe schoolbestuur neer te leggen. Het gaat om 349 gulden, best wel een bedrag in die tijd.
Het schoolbestuur en vervolgens ook de SG schrijven Burgemeester Zander echter, dat het er niet in zit deze kosten te vergoeden.
Het ziet er naar uit dat dat het laatste is wat er over het joodse onderwijs in Venlo is gedocumenteerd.

Nog voor het eind van het jaar 1942 zijn bijna alle joodse Venloërs verdwenen, in de onderduik of in de kampen, vooral in oktober 1942, na de grote razzia’s in de stad. 95 van hen is gedood, waaronder 5 van de 12 leerplichtige leerlingen : Johanna Moses [1935-1942], Gerd Goudsmit [1930-1942]; Walter Goudsmit [1934-1942], Jozef Goudsmit [1932-1942], Hanna Stiefel [1935-1943].

Bronnen oa :
Gemeente Archief Venlo: 228-1497
Herman van Rens; Joden en Sinti in Nederlands Limburg; 2013; Verloren (hfdstk 6 p 10 e.v). 
Guus Luijters; In Memoriam – 1942-1945; 2012; Nw Amsterdam

Het Synagogeplein in Venlo - achter de poort aan Het Maasschriksel

Een ander verhaal is dat van de Sinti en Roma die in die jaren in Venlo verbleven. Ze werden toentertijd ‘woonwagenbewoners’ genoemd en bivakkeerden onder andere op het kamp aan de Kleine Heide in de gemeente Venlo.

En alhoewel ze (bijna) allemaal ook in de kampen zijn omgebracht, werden ze als ‘categorie’ door de bezetter in eerste instantie niet apart benoemd.
Er bestonden maar twee groepen ‘Joden’ en ‘Ariërs’; woonwagenbewoners vielen gewoon in de laatste categorie. De leerplichtige kinderen die in het kamp de Kleine Heide in Venlo woonden werden dus niet uit het gewone onderwijs verbannen zoals dat de joodse kinderen per 1 september 1941 overkwam.

Ze werden als ‘woonwagenbewoners’ wel centraal geregistreerd (vanaf mei 1944), al was dat maar omdat ze als ‘reizend volkje’ makkelijk en zonder ambtelijke bemoeienis, van de ene plek naar de andere plek verhuisden. Maar die centrale registratie kwam goed van pas toen de bezetter alsnog besloot dat Sini en Roma, net als Joden er niet meer bij hoorden.
Toen werd het een afzonderlijke groep, zoals de ‘Gewestelijk Politie. Commandeur’ te Eindhoven omschreef : `alle personen, in den regel van buitenlandsche afkomst en geen Nederlander, die op grond van uiterlijk, zeden en gewoonten als zigeuners of zigeunerhalfbloeden kunnen worden aangemerkt, zoomede alle die naar geaardheid der zigeuners rondtrekken’
Uiteindelijk bleek de groep ‘zigeuners’ in geheel Nederland slechts te bestaan uit 247 Sinti en Roma, die via kamp Westerbork naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau werd gedeporteerd. Eén van hen was Settela Steinbach, nu wereldberoemd door de filmopnamen die er die dag van haar in de wagonopening in Westerbork zijn gemaakt.

Anna Maria Settela werd geboren in 1934 in Borne; tijdens de bezettingsjaren woonde het gezin Steinbach wisselend in Nijmegen, Venlo en Eindhoven. Daar vandaan kwam óók zij op 16 mei 1943 in kamp Westerbork, drie dagen later ging ze op transport – 3 augustus werd de hele groep bestaande uit 40 gezinnen met 147 kinderen, in een keer gedood, ook de acht kinderen Pommée uit Venlo.

Bronnen oa
De Jong: VII – p 127
Gemeente Archief Venlo : 228-844