Joodse school Utrecht
Ondiep 63
Vrij snel nadat de bezetter begin augustus 1941 had verordonneerd dat joodse kinderen naar afzonderlijke joodse scholen moesten, kon de gemeente Utrecht zo’n school stichten, dat gebeurde op 15 oktober 1941.
De nieuwe Joodsche lagere school opende haar deuren aan het Utrechtse Ondiep, voor ruim 150 joodse leerlingen die alléén met elkaar gemeen hadden dat ze ‘van Joodschen bloede’ waren volgens de inventarisatie die de gemeentelijke afdeling onderwijs had gemaakt.
Daaruit bleek ook dat er joodse leerlingen in het vervolgonderwijs zaten; op de Mulo, de Hbs en Handelsschool en op het Gymnasium. Maar die aantallen waren te klein om daar aparte scholen voor te stichten. Zo kwam er in eerste instantie alleen een joodse lagere school.
Over de Joodse lagere school Utrecht kan je verder lezen op de prachtige website van Victor Frederik click hier
Of je leest hieronder verder, óók over de Mulo-leerlingen en het Joods Lyceum, dat er begin januari 1942 toch nog kwam.
de Joodsche Lagere School
Het was vooral te danken aan de voortvarendheid van de toenmalige Utrechtse SDAP-wethouder van onderwijs Waslander dat de school er was. Weliswaar in een schoolgebouw waar in de andere helft een gewone openbare lagere school zat, de Gebroeders Grimmschool en ook nog een , alhoewel dat niet mocht van de , samen in één gebouw met een niet-joodse school.
Maar er waren drie ingangen en twee trappen naar de bovenverdieping; bovendien werd er een scheiding gemaakt door wanden te plaatsen in de gangen die de schooldelen met elkaar verbonden en kwam er zelfs een afzonderlijk fietsenstalling voor de joodse leerlingen van buiten de stad . Het argument dat de wethouder tegenover het Duitse gezag gebruikte was eenvoudig, dat er geen ander schoolgebouw op zo’n korte termijn beschikbaar was.
Maar naast de zorgen over de leerlingen en het gebouw was Waslander’s grootste probleem het vinden en aanstellen van leerkrachten, die net als de leerlingen van Joodschen bloede moesten zijn. Hiervoor deed hij een beroep op de (CCJB) in de Haag, die hadden een inventarisatie gemaakt welke joodse leerkrachten in het land er beschikbaar zouden zijn. Die commissie was door de Secretaris-generaal van het als hoogste gezag over de nieuwe joodse scholen, aangewezen zowel voor advisering als bij de benoemingen van de joodse leerkrachten; er werd een schrikbarend tekort veronderstelt, zodat strenge adviseren gewenst was, vond de Secretaris-generaal.
Eerst werd Eleazer Herschel [1915-1943] op 15 oktober 1941 als Hoofd der School benoemd, maar die aanvaarde liever een aanstelling op de Joodsche school in Winterswijk, hij woonde daar in de buurt. Zo werd er een maandje later alweer gewisseld en werd Lion (Liepman) Brommet [1895-1942] het schoolhoofd. Maar dat kon pas nadat hij de had getekend.
In Utrecht zouden er zo’n 150 joodse lagere schoolleerlingen zijn geteld; gelet op de toenmalige ‘’ moesten er naast het hoofd dan nog drie leerkrachten worden benoemd.
Als eersten die door de commissie werden voorgesteld waren juffrouw Marie Gazan [1885-1943] en Ben Meijer [1913-1943] beide uit Utrecht. Dan was er nog eentje nodig, dat werd Anna Schapira [1912-1997] uit Elburg. Ze werden alle drie per 15 oktober 1941 door de burgemeester benoemd.
De Secretaris-generaal had bepaald dat de Utrechtse Joodsche school een regionale functie moest hebben, dus kwamen er naast de 133 Utrechtse kinderen ook elke dag 23 joodse leerlingen van buiten de stad. (Zuilen – Maartensdijk – Jutphaas – Velthuizen – Maarn).
Bij de telling van de joodse leerlingen was de afdeling onderwijs ook gestuit op een paar joodse kinderen in het (BLO), die niet geplaatst konden worden op de gewone nieuwe joodse school. Drie van die leerlingen was ‘debiel’ en eentje zelfs ‘‘ Op verzoek van wethouder Waslander besloot de Secretaris-generaal dat de vier kinderen daarop begin november 1941 weer terug konden keren naar hun eigen school.
Het probleem van de scheiding van leerlingen in het onderwijs deed zich uiteraard ook elders in het land voor. Overal ontstonden nieuwe joodse schooltjes en scholen, maar niet voor de kinderen op een nijverheidsschool of die een vorm van speciaal onderwijs nodig hadden.
Zo zaten er in de stad Groningen drie leerlingen op het Koninklijk Instituut voor Doven en eentje op het Instituut tot Onderwijs van Blinden in Haren. De burgemeester van Groningen, Pieter Cort van der Linden, bemoeide zich er mee en wendde zich tot het Departement voor Opvoeding in Den Haag dat namens de bezetter toezicht hield op de uitvoering van de isolatie van joodse leerlingen. Hij pleitte ervoor dat ook voor zwakzinnige, dove of blinde joodse kinderen, een exceptie werd gemaakt, zodat ze terug konden naar hun eigen school.
Al die kinderen in het nijverheidsonderwijs en het buitengewoon onderwijs elders in het land, keerden op maandag 3 november 1941 terug in hun eigen veilige leeromgeving. Voor zolang als het duurde…
MULO-onderwijs voor joodse leerlingen
Omdat de leerplichtig na de lagere schoolleeftijd toentertijd doorliep tot het jaar dat je 15 jaar werd, was het de taak van de wethouder ook te voorzien in onderwijs voor kinderen van 12, 13 en 14 jaar. Zo’n 25 van hen plus drietal uit andere plaatsen aangevuld, kwamen van een school voor meer uitgebreid lager onderwijs (). Dat was te weinig voor een zelfstandige school; de Secretaris-generaal bood daarop als uitweg dat, omdat dat type onderwijs in het directe verlengde van de lagere school lag, deze leerlingen makkelijk als een soort ‘top-klassen’ onderdak konden krijgen bij de Joodsche lagere school. In het gebouw aan het Ondiep was daarvoor ruimte genoeg.
Eerst werd Hendrika van der Tonge [1909-1943] als Hoofd van de Mulo aangesteld, maar toen bleek dat ze niet helemaal bevoegd was, trad ze terug en bleef als gewone leerkracht. Daarop werd Lion Brommet naast zijn hoofdschap voor de lagere school per december 1941 ook belast met de leiding van de Joodse Mulo. Omdat zowel Hendrika als Lion het ontbrak aan papieren om wiskunde te geven, kwam daar er een extra wiskundedocent, Hens Lindeman [1907-1974] uit Maartensdijk. Bovendien kwam er om Lion Brommet zijn taak te ontlasten nog een onderwijzeres op de lagere school, Henny Themans [1917-xx] uit Amsterdam.
Tegen de zomer van 1942, de razzia’s zijn begonnen waren Lion Brommet zowel als Hendrika van der Tonge verdwenen – Lion werd opgepakt en Hendrika kon onderduiken; ze werden niet vervangen, de leerlingen aantallen op de lagere school en de mulo waren dusdanig teruggelopen dat het met minder leerkrachten ook wel kon.
En dan besluit de nieuwe wethouder, Breedvelt dat de school moest verhuizen naar een kleinere locatie, dat wordt het schoolgebouw aan de Draaiweg 29. Maar dat heeft echter maar kort geduurd want het hele joodse onderwijs in Nederland was vanaf 1 september onder het beheer van de gekomen, de bemoeienis van de gemeente kwam ten einde.
Eind november 1942 is dat besluit van de bezetter uitgevoerd; in Utrecht betekent dat dat er weer verhuisd moest worden, nu naar de leslokalen bij de Synagoge aan de Springweg 164 en dat de leerkrachten die er nog waren, in dienst kwamen van het van de Joodsche Raad.
Maar dan gaat het snel : in maart 1943 zijn er nog 65 leerplichtige joodse leerlingen en tegen de zomer is de hele Utrechtse joodse gemeenschap verdwenen, naar de kampen of in de onderduik; er worden nog 4 joodse leerlingen geteld op de lagere school.
Joodsch lyceum Utrecht
De leerlingeninventarisatie, die de burgemeester in opdracht van het Opvoedingsdepartement had laten uitvoeren, leverde ook een kleine 40 leerlingen, die van een , Handelschool of Gymnasium werden geweerd. Dat waren er te weinig om een school voor te stichten. De hield vast aan de minimale eis van 50 leerlingen en wees niet Utrecht aan, wel Hilversum en den Bosch: het was natuurlijk ondoenlijk om daar elke dag naar toe te reizen, met bus en trein, laat staan per fiets.
Het waren de twee joodse wiskundedocenten Abraham Vega [1882] en Abraham Nathans [1888]. die daar een antwoord op hadden en begonnen eind september een cursus voor het middelbare onderwijs . Ze startten met zo’n kleine 40 leerlingen, verdeeld in drie gemengde groepen (Gymnasium/Hbs/Handelschool) en dat was dan nog zonder deelname van de kinderen die dat schooljaar voor het eerst op de middelbare school zouden zijn begonnen.
De twee docenten hadden zich verzekerd van de medewerking van 10 andere joodse collega’s die net als zij na hun ontslag vanwege hun joodsheid, allemaal vanaf maart 1941 werkeloos thuis zaten.
Iedereen leek tevreden, maar wethouder Waslander was dat niet. Hij vond dat er een Joods Lyceum moest komen en kreeg daarbij bijstand van Alex de Haas, secretaris van de Joodse Onderwijscommissie van het Utrechtse Nederlandsch-Israëlische Kerkgenootschap, die zich al over de joodse lagere school had ontfermd.
Tezamen reisden ze – het was al halverwege november, naar den Haag en bepleitten hun wens op het Opvoedingsdepartement. Wethouder Waslander had in de tussentijd bij de Utrechtse buurgemeenten geïnformeerd of daar wellicht ook joodse leerlingen thuis zaten, bij gebrek aan een deugdelijke middelbare school. Dat leverde op dat naast de (inmiddels) 41 in Utrecht er ook zo’n 28 leerlingen in de regio thuis ‘unbeschult’ zaten, inclusief 13 uit Amersfoort, voor wie de dagelijkse reis naar het joods lyceum in Hilversum ondoenlijk leek. En dat terwijl de Reichskommissar had verklaart : ‘Es muss verhindert werden, dass durch die Ausführung dieser Weisung jüdische Kinder über die normale Ferienzeit hinaus länger als etwa vier Wochen unbeschult bleiben.’ [HNA 2.14.37-352]
Eind december 1941 gaf Secretaris-generaal van Dam groen licht; het Utrechts Joods Lyceum kon van start, waarop de Utrechtse burgemeester de heren Vega en Nathans meteen benoemde tot rector en conrector. Het enige wat nog ontbrak was de status .
Daarvoor was een gekwalificeerd docentencorps vereist, dus kwam de pas benoemde schoolleiding met een indrukwekkende lijst van 18 joodse docenten en wetenschappers die allemaal thuis zaten. Maar dat was niet alles, zowel de rector en de conrector als het hele nieuwe docententeam moest alvorens aan de slag te kunnen gaan de ondertekenen.
En toen was de weg vrij voor het Joods Lyceum. Op 12 januari 1942 opende de heren Vega en Nathans trots de deuren aan de Nieuwe Gracht, waar de school onderdak had gekregen in het voormalig Centraal Israëlisch Weeshuis, waar de cursus ook begonnen was. Ruim 70 joodse middelbare leerlingen stroomden verheugd binnen.
Na het aanvankelijk rustige vaarwater, waar wethouder Waslander voor had gezorgd, begonnen vanaf maart 1942 de moeilijkheden.
Eind maart ontsloeg de bezetter de Utrechtse Gerard ter Pelkwijk, en stelde de NSB-er Cornelis van Ravenswaay aan, waarop wethouder Herman Waslander terugtrad en opgevolgd werd door de NSB-er Breedvelt, die toen al bestuurder was van het NSB-.
Hij zette ogenblikkelijk een andere koers uit tegen de Utrechtse joden en tegen de drie gemeentelijke joodse scholen, met kleine pesterijen en ondoordachte verwijten. Zo maakte hij bij de Burgemeester bezwaar tegen de druk die de joodse scholen op de gemeentelijke diensten legden, en dat de gemeente alles maar bekostigde, terwijl hij veronderstelde dat dat geld nooit terug zou komen. Op alle mogelijke manieren zette hij z’n voet dwars.
Maar inderdaad had de gemeentelijke Afdeling Onderwijs best wel druk met de samenstelling van het docentenkorps; al snel bleek dat sommige leraren die ook aan een ander Joodsch Lyceum (Amsterdam – Hilversum – den Bosch) benoemd waren, het heen en weer reizen en de vele lesuren niet aan konden. Er volgden eervolle ontslagen en een aantal nieuwe benoemingen. Bovendien moesten alle docenten sinds reizen voor joden verboden was, allemaal een reisvergunning krijgen en later ook een , om les te kunnen geven.
Maar dat alles mocht niet baten, conrector Nathans meldde na de zomervakantie van 1942 dat rector Vega niet meer was verschenen, evenals 8 andere docenten, de meesten wegens in Duitschland’. Ook meldde hij dat bij aanvang van het nieuwe schooljaar vele leerlingen niet waren komen opdagen; van de hogerejaars ontbrak feitelijk iedereen. Ondanks dit alles start het tweede schooljaar van het Utrechts lyceum, er waren nog maar 47 leerlingen en tien docenten.
Niet veel later bericht de Secretaris-generaal dat de drie joodse scholen in Utrecht zijn overgedragen aan de Vanaf november 1942 is er vanuit het departement en vanuit de gemeente geen bemoeienis meer met de drie scholen. Het lyceum heeft nog 25 leerlingen; de lagere en mulo- school 65. De leerkrachten, zover als ze er nog zijn, worden door de gemeente per 23 november 1942 ontslagen en meteen daarop in dienst genomen door het pas gevormde . Nog voor de zomer van 1943 heft die de Utrechtse joodse scholen op; bijna alle joodse Utrechters zijn verdwenen.
[bronnen (vrnl) Het Utrechts Archief (UGA) :
toegang 1007-3 – inventarissen 29227 en 27035]