Joodse school Heerlen
Stationstraat 24
Eind augustus 1941 kwam bij alle Nederlandse gezinnen het bericht binnen dat de joodse kinderen vanaf 1 september geweerd zouden worden uit hun school. In een aantal Nederlandse gemeenten werden min of meer direct maatregelen genomen om die kinderen onderwijs te bieden in afzonderlijke joodse scholen met joodse leerkrachten, zoals de had bevolen. Maar de meeste burgemeesters talmden weken lang, zo ook in Heerlen.
Pas ruim een maand later, begin oktober was het de gemeentelijke Afdeling Onderwijs duidelijk dat er in Heerlen 31 kinderen van bloede waren, die vanaf 1 september niet meer naar school mochten gaan. Dat waren zeventien lagere school leerlingen en daarnaast nog eens drie meisjes op de katholieke en drie meisjes en negen jongens op een . Die aantallen waren zo gering dat het onmogelijk was in Heerlen afzonderlijke scholen voor uitsluitend joodse kinderen te beginnen. De Secretaris-generaal van het van Opvoeding in Den Haag, die belast was met de regie over het nieuwe joodse onderwijs, had bepaald dat het er minstens 50 moesten zijn. Dus zat Marcel van Grunsven met een probleem. Het was immers een overheidstaak om voor onderwijs te zorgen.
Het idee rees om bij de waar de meeste van de joodse lagere schoolkinderen vandaan kwamen een apart klasje te beginnen. Maar afgezien van het feit dat er in de gemeente geen joodse onderwijzer te vinden was, bleek die inhuizing bij een andere school juist iets dat de bezetter had verboden.
Toch vond met name het hoofd van de gemeentelijke Afdeling Onderwijs dat er een joodse lagere school moest komen; naast die 17 kinderen in Heerlen, had hij in de omliggende gemeenten nog minstens acht joodse leerlingen gevonden (Hoensbroek 1; Nieuwenhagen 2; Kerkrade 3 en Eijgelshoven 2). En alhoewel die 25 kinderen verre van genoeg waren, adviseerde hij toch ‘dat de oprichting van ééne Joodsche school in Heerlen, zijnde het centrum der Mijnstreek, alleszins gewenscht is’.
Het is dan ondertussen al 20 november dat de burgemeester het verzoek aan de Secretaris-generaal doet, die op zijn beurt pas eind februari 1942 reageerde, dat er geen bezwaar is ‘indien u aan de oprichting van een Joodsche lagere school uw medewerking wilt verleenen’. Maar hij hield duidelijk de boot af wat betreft de vergoeding van de kosten die met zo’n school gepaard zouden gaan.
En daar lag voor de burgmeester juist het grootste probleem; de gemeente Heerlen was financieel noodlijdend, stond onder toezicht en had toestemming van de Provincie nodig om ‘de uitgaven met de oprichting eener Joodsche school gepaard gaande, voorloopig te mogen doen’.
Het was ondertussen 5 maart 1942 dat de Burgemeester aan de Commissaris van de Provincie die toestemming vroeg. Het duurt tot eind mei voor dat daar antwoord op kwam, kort en krachtig, dat : ‘de gemeente zich, met het oog op haren ongunstige financiële toestand van bemoeiingen met de oprichting van een Joodsche school voor gewoon lager onderwijs dient te onthouden.’
En zo bleef het verder stil gemeentewege, wel was er nog een briefje uitgegaan aan mevrouw Horn-Lederer, om haar in kennis te stellen van dit standpunt van die Commissaris.
Margaretha Lederer [1903-1949], de echtgenote van de Heerlense textielondernemer Rudolf Horn [1885] was degene die zich over die kinderen ontfermde, al was het maar om dat ook twee van haar nichtjes tot die joodse lagere school kinderen behoorden. Ze was voor haar huwelijk in 1930 kinderjuffrouw (au pair) geweest in Rotterdam. Samen met een paar andere joodse dames had zij het initiatief genomen om die joodse leerlingen een vorm van onderwijs te bieden, in het bijgebouw van de kleine aan de Stationstraat.
Thuisonderwijs werd het genoemd alhoewel volgens de toenmalige wetgeving, dat beperkt was tot zo’n 8 leerlingen; van enige vergoeding kon dus geen sprake zijn. Maar dat was niet de grootste zorg van Margaretha, het ging haar om een leerkracht, iemand die bevoegd was of tenminste capabel om dat groepje kinderen van uiteenlopende leeftijd en leerniveau wat meer te bieden dan wat zij zelf samen Anny Hertzdahl [1914-1998] e.v. Linsen, kon waarmaken.
Het was niet de gemeente maar de Centrale voor het Joodse Onderwijs (CCJO) in Amsterdam, die de brug sloeg naar de gemeente Sittard, waar zich een vergelijkbaar probleem voordeed; daar waren 17 joodse leerlingen die van onderwijs verstoken waren, terwijl de gemeente niet kon helpen.
De CCJO suggereerde één leerkracht beschikbaar te hebben, die dan de twee groepjes leerlingen zou kunnen onderwijzen : twee en een halve dag per gemeente. Maar uiteraard moesten de twee gemeenten dat dan betalen en daar hield deze poging op; de gemeente Heerlen berichtte de CCJO in eind juli 1942 dat ze dat dus niet was toegestaan.
Niet veel later, halverwege oktober kwam het bericht dat al het Joodse onderwijs in Nederland, in opdracht van de bezetter van de gemeenten was overgegaan naar de . De CCJO was daarvoor omgevormd naar het Bestuur van het Joodse Onderwijs in Nederland, met een bureau in Amsterdam en regionale vertegenwoordigers. Voor Heerlen duiken dan twee namen op, de heren Emile Golstein [1883] en Hugo Wallhausen [1902]. Hij gaat zich al snel met het groepje leerlingen bezig houden, maar ja, ook hij is geen bevoegd onderwijzer; op zijn stamkaartje bij de Joodsche Raad staat ‘jeugdzorg’ als zijn beroep.
Van de 25 leerlingen waar Margaretha mee begonnen was zijn er ondertussen niet meer dan 15 aanwezig; ook in Heerlen is de jacht op joden volop aan de gang.
Nu het onderwijs is overgenomen heeft het Joodse schoolbestuur geld om een onderwijskracht te betalen; het subsidie vanuit de Departement van Financiën was immers 80 gulden per leerling per jaar, wat zich vertaalde in 25 gulden per maand als wedde voor Hugo, terwijl een gewone onderwijsbeloning toentertijd zo’n 120 was.
De samenwerking met Sittard is echter niet van de grond gekomen, daar waren nog maar 6 leerlingen aanwezig; bovendien hinderden de ernstige reisbeperkingen die voor joodse ingezetenen golden. Het het onderwijsbestuur benoemde daar Dini Wolff, [1923-1944] die toen nauwelijks 18 jaar was en net klaar op het gymnasium.
Tegen maart 1943 zijn er van die oorspronkelijk 27 kinderen die van Margaretha en Anny thuisonderwijs kregen, nog maar 4 over, twee uit Heerlen en 2 van daarbuiten. Maar 7april is het voor hen en Hugo Wallhausen ook over en uit. De bezetter heeft bepaald dat alle joden (die er nog zijn) uit de provincies weggehaald moeten worden; de laatste joodse ingezetenen van Heerlen, moeten zich melden in . Niet veel later meldde de politiecommissaris van Heerlen : ‘De verwijdering van joden is in deze gemeente regelmatig verlopen, en er hebben zich geen stoornissen of moeilijkheden voorgedaan’.
Maar van de 196 Heerlens joodse ingezetenen was meer dan de helft toen al ondergedoken; na 5 mei 1945 keerden van die 27 kinderen er zo’n 15 weer terug en konden ze eindelijk aan hun schoolcarrière beginnen.
bronnen
Historisch Centrum Limburg – archief Heerlen 016/13685
NOID 182/120-242 en 243
Herman van Rens; Vervolgd in Limburg; uitg. Verloren; 2013
Arolsen Archives
Via de onderstaande links kan je meer en verder lezen over de geschiedenis van de Verdwenen Joodse Scholen, als een van de aspecten van het leed dat de joodse Nederlanders werd aangedaan.
En dan nog dit
Het is mijn bedoeling dat in 2025/2026 op alle plekken waar in 1941-1943 een joodse school gevestigd was (lager onderwijs; ulo; lyceum) een klein herinneringsbordje komt met een QR-code die leidt naar de website-pagina die over die plaats en school (scholen) gaat.
Het is niet makkelijk voor mij, om vanuit Amsterdam waar ik woon, dat voor elkaar te krijgen.
Daarom vraag ik medewerking van iedereen die zich betrokken voelt bij een stad in de Mediene en/of de geschiedenis van een van de Verdwenen Joodse Scholen.
Voel je je aangesproken ? Neem dan alsjeblieft contact met mij op via aart@verdwenen-joodse-scholen.nl
Dat geldt ook als je specifiek iets willen weten of als je informatie hebt over een van de joodse scholen in Nederland – in de periode 1941-1943.