Joodsche school Zandvoort
Dr. Mezgerstraat 84

Zandvoort was begin 40’er jaren een kleine kustplaats, met nog geen 10.000 inwoners. Zo’n 600 van hen was joods, volgens de criteria die de Duitse bezetter vanaf november 1941 gebruikte. Maar in het ‘seizoen’ steeg het inwonertal enorm en zo ook de joodse populatie met bewoners van zomerwoningen en ondernemers die een seizoensgebonden nering dreven. Zandvoort heette niet voor niets Mokum aan Zee, met zelfs een eigen sjoel. Maar vanaf het najaar van 1940 ging het mis voor de joodse Zandvoorters; het begon met beperkende maatregelen zoals een verbod om bij niet-joden werkzaam te zijn. Alle joden die in overheidsdienst waren werd ontslag aangezegd, dat in maart 1941 inging; dat gold ook voor de twee joodse leerkrachten in het dorp. Niet veel later, na de zomervakantie 1941 werden ook de joodse schoolkinderen uit hun klassen verbannen.
Er waren ruim 60 joodse leerlingen, dat constateerde van Alphen, nadat hem door het van Opvoeding in den Haag, was opgedragen de scheiding van de Joodse leerlingen ter hand te nemen.
Ze zaten allemaal op de drie openbare lagere scholen die het dorp had, school B, C en D; het waren er 54. Daarnaast zaten er 9 op de plaatselijke , eentje op een -school in Haarlem en een op de in Haarlem.
Ook waren er vijf -leerlingen, maar omdat die nog niet leerplichtig waren, telde van Alphen deze niet mee bij zijn zorgen over een lagere school voor die joodse kinderen. Want dat die er moest komen, was zonneklaar; de die namens Hitler, de macht had over het bezette Nederland had dat bepaald, met daarbij uitdrukkelijk dat de van de scholen geweerde leerlingen, niet langer dan vier weken ‘unbeschult’ mochten blijven.
Dus moest er een aparte joodse school komen, maar het probleem was dat er in Zandvoort geen schoolgebouw leeg stond. In school A zat de ULO-school en de drie andere B, C en D waren volop in gebruik met zo’n 600 kinderen. Wel stonden twee lokalen van school B leeg, dus opperden de ambtenaren een deel van dat gebouw met een eigen ingang en schoolplein af te zonderen voor het onderwijs aan joodse kinderen. Er waren slechts twee lokalen nodig, voor twee klassen. Volgens de geldende voldoende voor die ruim 50 joodse kinderen.
De burgemeester haastte zich dit plan voor goedkeuring voor te leggen aan de Secretaris-generaal van het Opvoedingsdepartement, die door de bezetter belast was met de strikte regie over de joodse scholen in het land, de mediene dus.
DE MEDIENE
In eerste aanzet had de Secretaris-generaal bepaald dat de joodse kinderen van Zandvoort voor hun onderwijs naar Haarlem zouden moeten gaan, en dat daar een ‘centrale Joodsche lagere school’ zou moeten komen, zoals dat in veel centrumgemeenten in het land, zoals onder andere in Groningen, Leeuwarden, Enschede en Apeldoorn moesten gebeuren.
De leerlingen-inventarisatie die alle gemeenten hadden moeten doen, leverde hem op dat er in nog al wat andere gemeenten dan die centrumgemeenten voldoende Joodsche leerlingen waren om een eigen joodse lagere school te stichten. Anders lag het bij de leerlingen het vervolgonderwijs, maar in ruim 30 plaatsen in het land kon, op aanwijzing van het departement per 28 oktober 1941 een joodse lagere school starten, zo ook in Zandvoort.

Het was aan burgemeester van Alphen om zowel de locatie te organiseren, als de leerkrachten, die uiteraard ook joods moesten zijn. In maart 1941 waren die ontslagen en nu, in oktober 1941 was er landelijk gebrek aan. De school in Zandvoort had twee leerkrachten nodig, en er waren twee joodse leerkrachten juist beschikbaar : Menni Leefsma en Henriette Citroen. Op instructie van de Secretaris-generaal nam de burgemeester contact op met de voor Joodsche Belangen (CCJB) in den Haag, die over de benoemingen moest adviseren. Nauwelijks later werd deze commissie echter door de bezetter ontbonden en de Centrale Commissie voor het Joodsche Onderwijs in Amsterdam met de bemiddeling belast. Die meldde dat onderwijzer Leefsma, die op de ULO had gestaan, in Haarlem benoemt kon worden aan de nieuwe Joodsche ULO, waar ook zijn Zandvoortse ULO-leerlingen naar zouden kunnen gaan.
De CCJO had echter geen bezwaar tegen juf Citroen, die al jaren in Zandvoort op school C voor de klas had gestaan. Daarnaast werd Leo van Brakel uit Beverwijk aangeraden. Die zou dan hoofd der school kunnen worden, want juf Citroen had geen hoofacte.
Maar de locatie was nog niet geregeld, er werd gewacht op de Secretaris-generaal voor toestemming voor die inhuizing bij school B; het bericht komt op 10 october en is negatief : de bezetter duldt zo’n constructie niet. Een joodse school moest echt gescheiden zijn, net als de leerlingen en de leerkrachten. Dus waren er wel leerlingen en twee leerkrachten, maar geen school !
Vermoedelijk door overleg met de Israëlitische kerkelijke gemeente komt er een oplossing voor dat huisvestingsprobleem; het gaat om twee lokalen beide voor zo’n 30 leerlingen. De ondernemer Gosschalk uit Amsterdam, die onder andere een Joods Kinderpension in Zandvoort exploiteert, biedt dat pand aan de dr. Mezgerstraat op nr 84 aan, voor 40 gulden per maand. Het pension waar zomers joodse kinderen, zonder hun ouders enkele weken vakantie vieren, staat al weken leeg; het badseizoen is voorbij maar het zijn vooral de beperkende maatregelen die joodse Amsterdammers beletten naar Zandvoort te komen.
Nadat het pand voor 600 gulden is aangepast en de beide leerkrachten per 21 oktober zijn benoemd (ze moeten nog wel even de ondertekenen) kan de Joodsche school Zandvoort in de laatste week van oktober eindelijk van start, met bijna 60 leerlingen en Leo van Brakel [1894-] als hoofdonderwijzer voor de leerlingen in de klassen 4.5.6 en 7, en Henriette Citroen [1899-1944] als onderwijzeres van bijstand, voor de lagere klassen.
Het leerplan, zoals dat al op 16 oktober was besproken en goedgekeurd door de onderwijsinspectie kwam overeen met dat van de (andere) openbare scholen, maar wel met Joods Godsdienstlessen voor alle klassen voor 3 uur per week, en dat is ongebruikelijk voor een openbare school.

Mia van Praag [1933] vertelt :
Begin september 1941 moest ik naar een andere school, een joodse. We woonden toen in Zandvoort en ik zat op school B, in de Schoolstraat vlak bij de eindhalte van de Blauwe Tram, maar ik moest daar weg, omdat ik joods was, ik was het enig joodse meisje op die school. Er kwam een aparte joodse school in een vakantiehuis voor Amsterdamse bleekneusjes, dat stond toen leeg, dat was buiten het dorp, voorbij het Casino, achter de Boulevard.
Wij woonden helemaal aan de andere kant in de Oosterparkstraat, dus moest ik elke dag helemaal door het dorp lopen, dubbel zover als naar mijn oude school.
Op die school had ik een vriendinnetje, Betty Melkman, die bij me in de buurt woonde en samen liepen we dat stuk elke dag vier keer, want tussen de middag ging je in die tijd naar huis om te eten.
Nu was het zo dat onderweg ergens een snoepwinkel was waar tussen de middag de mevrouw altijd voor de deur stond, met haar drie kinderen, jongens en die deden altijd vervelend tegen ons, ze scholden ons uit, trapten naar ons en spuugden.
Eerst durfde ik het niet aan m’n moeder te vertellen, Betty wel en toen heeft m’n moeder weten te regelen dat we tussen de middag, bij mensen thuis in het dorp, een boterham konden eten. hadden we geen last meer van die nare knullen. En ik mistte eigenlijk die school B nog steeds, niet omdat ik vriendinnen had of vanwege de juf, maar omdat er zulke mooie schoolplaten aan de muren hingen, van Ot en Sien en van die oude man met dat aapje.
Halverwege maart 1942 moesten alle joden weg uit Zandvoort, we hadden een brief waarin dat stond en de mensen van de Joodse Raad kwamen de inventaris opnemen. Toen hebben onze buren, al onze meubels ingepikt en die van hun daarvoor in de plaats in ons huis gezet; mijn moeder had een mooie dressoir, een erfstuk, dat heeft ze dus nooit teruggezien; wel hadden andere buren ons servies en dat is na de oorlog keurig teruggebracht, niets was gebroken, m’n zus en ik hebben het toen verdeeld.
De Zandvoortse lagere school leerlingen van Joodschen Bloede waren dan wel onderdak, met een meester en een juf, maar dat gold niet voor de leerlingen ouder dan 13 jaar en in het vervolgonderwijs zaten. Voor de 9 joodse leerlingen die niet meer welkom waren op de ULO-school in Zandvoort, was een oplossing binnen de gemeente niet haalbaar, daarvoor waren het er te weinig. Gelukkig waren ze welkom in Haarlem waar opgenomen werden in de HBS klassen van het Joodsche Lyceum in de Wilhelminastraat 43a. (Schouwburgstraat). Ze pendelden dagelijks met de Blauwe Tram, heen en weer. Net als de andere middelbare leerlingen, die ook terecht konden op dat Haarlems Joodsch Lyceum.
Volgens de opgave van de gemeente was dat er maar eentje, een jongen op het gymnasium, maar er waren ook nog twee meisjes die de 4-HBS- klas volgden, die niet meer waren en voor de zomer van 1941 geslaagd waren op de Zandvoorste ULO.

Anders lag het voor dat ene meisje in wat we nu Speciaal Onderwijs noemen. Net als elders in de Mediene kon de Secretaris-generaal daar een uitzondering voor maken, het was ondoenlijk om voor deze zeer verspreid wondende leerlingen in afzonderlijk joods onderwijs te voorzien, dus mocht zij terug naar haar eigen BLO-school in Haarlem.
En die vijf kleuters die als joods waren aangemeld en uit hun fröbelschool waren geweerd, daar was ook geen oplossing voor, die moesten gewoon een jaartje wachten, maar dat kwam er niet van.
VERHUIZEN
Zo rond de tiende maart kregen alle Joodse Zandvoorters bericht van de Joodsche Raad, dat ze allemaal, althans de vol-joodsche inwoners van Zandvoort naar Amsterdam moesten .
Waar ze in Mokum dan wel moesten verblijven werd er niet bij verteld, maar wel dat hun vertrek uit Zandvoort definitief zou zijn. Ze moesten de huur opzeggen en gaskraan dichtdraaien en de huissleutels inleveren bij de lokale politieagenten die toezicht zouden houden op het vertrek.
En zo verzamelden zo’n 150 joodse gezinnen zich op 13 maart 1942 bij Café de Leeuw op het Stationsplein, om in drie groepen , om 11, 14, of 15 uur per trein naar Amsterdam te reizen, op eigen kosten bovendien.

Niet veel later schrijft de burgemeester aan het Departement en aan de Coördinatie Commissie dat wegens het vertrek van de joodse ingezetenen er op de Joodsche school geen onderwijs meer gegeven kan worden. Vervolgens wordt de huur van het Kinderpension bij de heer Gosschalk opgezegd; dat gaat gepaard met gemopper over een paar vernielingen en tenslotte wordt de twee leerkrachten ontslagen en bedankt voor de goede zorgen. Leo van Brakel verdwijnt in de onderduik terwijl Henriette Citroen niet veel later in Leiden wordt benoemt aan de Joodsche school ter plaatse; zo lang als dat mocht duren.

bronnen
Archief Noord Holland : Zandvoort : T 2232 / 4324 onderwijs joodse leerlingen.
T.G. van der Linden; Joods Zandvoort (1880-1943); eigen uitgave 2015, vanaf p 144.
Via de onderstaande links kan je meer en verder lezen over de geschiedenis van de Verdwenen Joodse Scholen, als een van de aspecten van het leed dat de joodse Nederlanders werd aangedaan.
En dan nog dit (schrijft aart janszen)
Het is mijn bedoeling dat in 2025 op alle plekken waar in 1941-1943 een joodse school gevestigd was (lager onderwijs; ulo; lyceum) een klein herinneringsbordje komt met een QR-code die leidt naar de website-pagina die over die plaats en school (scholen) gaat.
Het is niet makkelijk voor mij, om vanuit Amsterdam waar ik woon, dat voor elkaar te krijgen.
Daarom vraag ik medewerking van iedereen die zich betrokken voelt bij een stad in de Mediene en/of de geschiedenis van een van de Verdwenen Joodse Scholen.
Voel je je aangesproken ? Neem dan alsjeblieft contact met mij op via aart@verdwenen-joodse-scholen.nl
Dat geldt ook als je specifiek iets willen weten of als je informatie hebt over een van de joodse scholen in Nederland – in de periode 1941-1943.