Naar de kaart

Joodsche school Winterswijk

Spoorstraat

De Synagoge van Winterswijk, aan de Spoorstraat met links het schooltje waar de Joodse School vanaf december 1941 gehuisvest was

JOODSCHE LEERLINGEN EN LEERKRACHTEN WORDEN OP  SCHOLEN GESCHEIDEN VAN NIET-JODEN.

De secretaris-generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming brengt het volgende ter algemene kennis:
Krachtens de opdracht gegeven door den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied zullen met ingang van 1 September 1941 leerlingen welke van Joodsche bloede zijn of als zoodanig worden beschouwd slechts onderwijs mogen ontvangen van leerkrachte, die eveneens van joodsche bloede zijn.
Dit heeft ten gevolge, dat met ingang van genoemde datum de hier bedoelde leerlingen niet langer in de onderwijsinstellingen zullen mogen worden toegelaten, tenzij het onderwijsinstellingen zijn, welke alleen voor deze leerlingen zijn bestemd.

Zo stond het in de dagbladen in het laatste weekend van augustus 1941. De gemeentebesturen werden geacht vanaf maandag 2 september in dat gescheiden onderwijs te kunnen voorzien, zo ook in Winterswijk, Waarnemende Jan Voorink was eerder al op de hoogte gebracht en had in kaart laten brengen welke kinderen door deze maatregel getroffen zouden worden. De vraag was of dat er genoeg zouden zijn voor een afzonderlijke school, die zou moeten kunnen voldoen aan de geldende van 50 leerlingen.
In Winterswijk werden er slechts 30 joodse kinderen geteld die waren – 15 op de lagere scholen en 15 op de plaatselijke ; dat waren er duidelijk veel te weinig. Burgemeester Voorink werd zodoende opgezadeld met een wonderlijk probleem : de joodse kinderen moesten natuurlijk naar school, ook voor hen gold de leerplicht, maar er was geen school en er kon er ook geen komen ! Hij wendde zich tot het in den Haag en die adviseerde hem bij de omliggende gemeenten na te vragen of er daar ook joodse leerlingen van de scholen werden geweerd. Wellicht waren het er tezamen voldoende voor de stichting van een regionale joodse school.

In de Graafschap zoals dat deel van Gelderland wordt genoemd, woonden toentertijd zo’n 500 joden, verspreid over verschillende dorpen, zoals Aalten, Dinxperlo, Eibergen, Groenlo, Varsseveld en Winterswijk. De verbindingen waren niet al te best dus toen er tot een regionale joodse school voor lager en voor ULO onderwijs was besloten, waren het naast de Winterswijkse leerlingen alleen de leerlingen uit Groenlo, Aalten, Eibergen en Terborg die dagelijks naar Winterswijk kwamen en voor de ULO zelfs ook helemaal uit Dinxperlo. Maar in die gemeente werd dat voor de lagere schoolleerlingen toch te ver gevonden en koos men voor Doetinchem, daar was inmiddels al een regionale Joodse school gesticht.

Het overleg van burgemeester Voorink met de buurgemeenten, het Provinciaal bestuur, de voor het Joodse Onderwijs en de Secretaris-generaal van het Opvoedingsdepartement om tot een oprichtingsbesluit te komen, duurde langer dan de bezetter had bepaald. Die verklaarde in de verordening waar de leerlingenscheiding mee begon dat de leerlingen niet langer dan vier weken ‘unbeschult’ mochten blijven. Toch duurde het tot halverwege december 1941 voor dat in Winterswijk een Joodse lagere- en ULO-school geopend kon worden.
Het Winterswijkse Israëlitische Kerkgenootschap stelde  het godsdienstles-lokaal van de aan de Spoorstraat daarvoor beschikbaar.

Dat het zolang duurde totdat de school kon beginnen zal zeker ook gelegen hebben in het werven van een geschikte onderwijzer om de eenklassige lagere school plus de kleine ULO-afdeling te bemensen. Het voordragen van joodse leerkrachten was de taak van de Centrale Commissie voor het Joodse Onderwijs in Amsterdam en die had het bepaalt niet makkelijk daarmee. Zeker in het Oosten van het land waren er meer vacatures dan beschikbare onderwijzers en onderwijzeressen en die waren al snel benoemd in de grote steden.

Zo ook Eleazer Herschel [1915-1943], hij was als onderwijzer werkzaam in het Westen en aanvaardde graag de benoeming van Hoofd der School op de nieuwe Joodsche school in Utrecht. Nauwelijks had de commissie zijn benoeming goedgekeurd of de vacature in Winterwijk kwam langs. Eli kwam oorspronkelijk uit Eibergen, buurgemeente van Winterswijk. Begin december kwam hij terug naar huis en aanvaardde de benoeming tot Hoofd der School in Winterswijk.
Hij was dan wel nogal jong met z’n 27 jaren maar werd zeer geschikt gevonden ook de leiding van de ULO-afdeling op zich te nemen. Daar werd als ULO-vakleerkracht Aron Emmering [1906-1944] aan toegevoegd. Die kwam uit Bierum (GR) maar werkte in Amsterdam, had duidelijk meer ervaring maar was niet bevoegd voor het hoofdschap.
Twee onderwijzers op nog geen 50 leerlingen, dat was voldoende, maar toch werd het tweemansteam verstrekt met een ‘onderwijzeres voor nuttig handwerken’. Dat werd Johanna Mok [1909-1942], ze was coupeuse van haar vak en getrouwd met de Winterswijkse veehandelaar Nathan Schwarz [1904-1943].
En zo kon de school in Winterswijk op 15 december 1941 eindelijk beginnen. Of de leerlingen daar blij om waren of ondertussen gewend aan de lange vakantie, vertelt het verhaal niet.
Wel dat het er 25 waren op de lagere school en nog eens 24 die in de ULO-klassen zaten; de meesten woonden in Winterswijk, maar bijna de helft kwam uit de omliggende dorpen, met name uit Groenlo en Aalten, maar eentje zelfs helemaal uit Terborg.

Bij het begin van het tweede schooljaar, augustus 1942 bleek dat meester Aron Emmering verdwenen was en evenzo handwerkjuf mevrouw Schwarz-Mok. Het was voor schoolhoofd Herschel samen met de nieuwe burgemeester, de ’er Wim Bos, niet makkelijk die twee vacatures weer in te vullen. Uiteindelijk werd er voor gekozen de niet bevoegde juffrouw Betti Poppers  [1900-1943] die samen met haar moeder een manufacturenzaak dreef in het dorp aan te trekken voor een paar uur Nuttig Handwerken voor de 13 meisjes van de lagere school. Voor de ruim 20 ULO-leerlingen die er nog waren werd een beroep gedaan op Aron Schielaar [1912-1943], die was net in 1940, in Utrecht gediplomeerd als jurist en woonde weer thuis in Winterswijk bij z’n vader die de voorganger was in de . Maar ook Joop (Joseph) Nihom [1922-1943] die nauwelijks zelf klaar was op de plaatselijke HBS, werd ingeschakeld als leerkracht.

Die drie nieuwe benoemingen gingen per 1 september 1942 in, maar eigenlijk was dat toen al niet meer de bevoegdheid van de burgemeester. De bezetter had bepaald dat vanaf die datum het hele joodse onderwijs onder het beheer van de Joodsche Raad kwam; het duurde nog even voordat dat geregeld was. Burgemeester Bos rondde zijn bemoeienis met de Winterswijkse joodse school af met het bij de Joodsche Raad indienen van de rekening voor dat klein jaartje joods onderwijs in zijn gemeente.

In de loop van het  tweede schooljaar verdween ook Eli Herschel – zijn taak werd zo goed als mogelijk was waargenomen door Aaron Schielaar, die daar eigenlijk  niet bevoegd voor was.  Gelukkig was Lena Baer [1868-1943], weliswaar al bijna 75 jaar  bereid weer voor  de klas te gaan staan zoals dat een halve eeuw had gedaan in Ruurlo. Begin 1943 waren er nog 10 kinderen in de lagere school en 9 op  de Ulo, waar meester Nihom de lessen nog verzorgde.

Het heeft uiteindelijk allemaal niet mogen baten; de bezetter vaardigde tenslotte uit dat alle joden die er buiten Amsterdam nog waren zich op 10 april 1943 in het werkkamp in Vught moesten melden. Alle Winterswijkse joden kregen daar een oproep voor die ondertekend was door burgemeester Bos.
Hoe het verder ging, dat is bekend; van de joodse leerlingen werden er zo’n 17 gespaard.