Naar de kaart

Joodsche lagere school en lyceum Leeuwarden

Perkstraat en Emmakade

De Perkstraat waar in 1941-1942 de Leeuwarder joodse school stond heet tegenwoordig A.S. Levissonstraat, ter herinnering aan Abraham Salomon Levisson (1902-25 april 1945); hij was opperrabbijn van het Nederlands Israëlische Kerkgenootschap voor de provincie Friesland en Drenthe en vanaf 1942 ook voor Gelderland.
Het Joodsche Weekblad – 31 oktober 1941

In Leeuwarden ging het niet anders dan elders in het land; ook de Friese schoolhoofden kregen van hun burgemeester opdracht de joodse kinderen uit hun scholen te weren. Dat gebeurde per 1 september 1941, daarna duurde het meer dan de door de bezetter toegestane vier weken opdat deze kinderen opnieuw naar school konden, een daartoe opgerichte Joodsche school.

De onderzoekscommissie van de voor het Joodse Onderwijs (CCJO) had ondertussen uitgezocht dat er in heel Friesland, met slechts zo’n 1000 joodse ingezetenen, maar 69 lagere school-leerlingen waren, 56 in Leeuwarden en nog zo’n 13 leerlingen daarbuiten; in Drachten (3) Huizum (Leeuwarderdeel) (3), Sneek (2), Harlingen (4) en eentje in Gorredijk. Die commissie oordeelde vervolgens dat het geen zin had buiten Leeuwarden andere onderwijsvoorzieningen te scheppen.
Nadat het van Opvoeding in den Haag, de Friese hoofdstad daartoe had aangewezen en de Leeuwarder van Beyma, zich had verzekerd van een vergoeding van de andere gemeenten, konden met bemiddeling van die CCJO, twee joodse leerkrachten worden benoemd.

Dat werden Irene Hertog [1912-2007], uit Stadskanaal en Estella Zendijk [1887-1943] die in Leeuwarden voor de klas had gestaan en een hoofdacte had. Zij kon dus Hoofd der School worden van dit schooltje, maar dat stuitte op bezwaren van de Friese Onderwijsinspectie; een schoolhoofd was in die tijd, in principe een manspersoon. Desondanks zette van Burgemeester van Beyma de benoeming door en zo kon op maandag 20 oktober 1941 de Friesche Joodsche lagere school wordt geopend in de fris geschilderde godsdienstschool, de van de Joodse Kerkelijke gemeente.
Meteen die maandag zijn er 64 leerlingen, 12 van hen komt van buiten de stad, waarvan 4 helemaal uit  Harlingen; zij reisden vanaf die dag, elke schooldag heen en weer totdat het tegen de zomer van 1942 voor joden verboden werd gebruik te maken van trein en bus.

Tegen die tijd gaat Irene Hertog in de onderduik en wordt Rita Flora van der Velde [1920-1980] door de Onderwijscommissie in Amsterdam voorgesteld als opvolgster, Ze is pas klaar op de kweekschool in Amsterdam, moet dus helemaal naar Leeuwarden verhuizen en dat staat de bezetter niet toe, dus staat Estella er alleen voor als hoofd en enige leerkracht. ’s Ochtends neemt zij drie klassen onder haar hoede, ’s middags de andere drie. Pas halverwege september 1942 wordt er weer een tweede leerkracht benoemd, Margareta Cohen [1908-1943], die sinds haar huwelijk in 1936 met bakker Berend Granaada, [1910-1943] niet meer voor de klas heeft gestaan. Haar aanstelling als tweede leerkracht heeft echter maar even geduurd, ondanks haar zat zij met haar hele gezin begin november al in Westerbork en stond Estella er weer alleen voor.

Sinds de overdracht van het joodse onderwijs aan de was echter het aantal leerlingen al teruggelopen naar zo’n 40 leerlingen; die van buiten de stad waren al afgehaakt door de reisbeperkingen. Een tweede leerkracht is dus niet meer nodig.

Begin maart 1943 wordt ook Estella ondanks haar sper opgeroepen voor . Op haar lessenaar laat ze een briefje achter waaruit blijkt dat er toen nog tien kinderen aanwezig waren, waaronder de kinderen van de school conciërge Abraham Turksma [1896–1943] Alexander, Dora en Sara, maar een paar maanden later zijn die ook verdwenen.
Burgemeester van Beyma kan niet anders dan de joodse school die op 20 november 1941 werd geopend nog geen twee jaar later, op 9 maart 1943 te sluiten wegens gebrek aan leerlingen.

‘Op het eind van de A.S. Levissonstraat staat een vrij klein gebouw van twee verdiepingen hoog. Een witte siersteen met simpele zwarte letters zegt: Joodse School 1886-1943. Een aparte status heeft ze altijd gehad. Hadden alle openbare scholen in Leeuwarden een nummer; de Joodse school werd genoemd naar haar adres. Zo staat het ook geschreven op het indrukwekkende Joods Monument van Kees van Renssen: Joodse school: Perkstraat 40. Op de muur, bij de mezoeza, de herinneringen; cijfers, rapporten, strepen, de resten van een schoolbestaan. De absentielijsten zijn keurig bijgehouden; het werden lang, zeer lange lijsten. In de schoolmuur herinnert een tweede steen ons aan de smartelijke woorden van Ruben: ‘Het kind is er niet meer’.’

het joods vervolgonderwijs in Leeuwarden

Er waren in Friesland natuurlijk ook joodse kinderen in het voortgezet onderwijs; nijverheidsschool, en . En óók zij moesten per 1 september weg uit hun vertrouwde leeromgeving; maar helaas was er niet zo snel als bij de lagere schoolkinderen een oplossing voor hun onderwijsvraag. Dat was ook best wel lastig want die vraag liep uiteen qua niveau en schooltype, terwijl de aantallen die van Beyma had laten inventariseren zeer beperkt waren en even divers.

De leerlingen zaten op de gemeentelijke HBS (3), de Middelbare Meisjes School (3), de HBS voor Meisjes (4), de Rijks HBS (7) en op de openbare ULO (11). Ook buiten Leeuwarden waren er leerlingen in het vervolgonderwijs, zoals 2 op de HBS in Drachten en nog een paar in Harlingen. En dan waren er ook nog drie in de praktische opleidingen zoals bakker en naaister.
Kortom, divers was het zeker en heel verschillend qua opleidingsdoel. Hier kon de gemeentelijke afdeling onderwijs geen school van maken, ook niet omdat het bij elkaar beduidend minder waren dan de wettelijke . Want er waren 50 leerlingen nodig voor een nieuwe joodse school – of het een HBS kon worden of een ULO-school dat maakte niet uit. Pas toen het van Opvoeding in den Haag de norm verlaagde naar ‘tenminste ongeveer 40’ – het was al eind november, zag de burgemeester een kans.
Al die tijd zaten die kinderen zich thuis te vervelen, alhoewel er kleine groepjes, met name de hbs’ers clubjes vormden en samen zelf in de lesstof doken. Al snel werden die groepjes bijgestaan door enkele ouders die als voormalige docent al sinds maart 1941 op wachtgeld thuis zaten, ontslagen vanwege hun joodsheid.
Niet veel later vormde de pas opgerichte Leeuwarder Joodse Raad een schoolcommissie, onder leiding van rabbijn Abraham Levisson [1902- 1945] met Mozes (Maurits) Troostwijk [1914-1991] als ambtelijk secretaris. Mozes had niet zo lang geleden zelf op de gemeentelijke HBS gezeten, had rechten gestudeerd en was bij de gemeente Heereveen als jurist ontslagen.
De schoolcommissie maakte het mogelijk dat die clubjes onderdak kregen in de Dusnusschool van de Israëlitische Gemeente, daar waar de nieuwe joodse lagere school onderdak vond. Er was ruimte genoeg, de lagere school gebruikte slechts twee lokalen.
Niet veel later opperde die schoolcommissie burgmeester van Beyma het plan voor een joods lyceum. De Secretaris-generaal van het Opvoedingsdepartement ging inmiddels akkoord met de landelijke oplossing voor de ULO-leerlingen, die konden als kop  toegevoegd worden aan een Joodse lagere school of onderdeel zijn van een vorm van middelbaar onderwijs.
Dat was het idee van de commissie: een combinatie van HBS-klassen plus ULO-klassen waar dan zelfs de drie leerlingen opgevangen zouden kunnen worden. Bij gebrek aan beter omarmde de burgemeester het plan en kreeg al snel de goedkeuring van de Secretaris-generaal.
En zo konden de drie nijverheidsleerlingen, Leo Jacob Cohen [1923-1942], Paul Dwinger [1924-1943] en Alie Velleman [1927-1943] tot hun verbazing toegevoegd worden aan de lijst van toekomstige leerlingen van het Friese Joods Lyceum.

Het punt was echter dat zo’n joods lyceum in Leeuwarden, net als elders in de mediene slechts realiseerbaar was als er naast de joodse leerlingen ook joodse leraren waren, immers alleen zij mochten lesgeven op een joodse school. Dus werd de  voor het Joodse Onderwijs in Amsterdam ingeschakeld bij het zoeken naar gekwalificeerde docenten; die waren er in Leeuwarden nauwelijks.

Maar eerst maakte de burgemeester contact met Jakob Lopes Cardozo [1883-1943] die tot zijn ontslag in maart de rector was van de Gemeentelijke HBS. Vanzelfsprekend was hij de beoogde rector van dit nieuwe gemeentelijke instituut. Hij weigerde echter, vermoedelijk omdat hij als zeer liberale jood, weinig van doen had met de bedoelingen van de joodse schoolcommissie, die sterk verweven was met de Leeuwarder Joodse Raad, die op haar beurt qua samenstelling het Israëlitische Kerkbestuur overlapte.
Gelukkig was nog een ervaren joodse docent die in gemeentedienst was geweest, Hartog Beem [1892-1987] leraar Duits; die voelde zich wél verplicht het rectorschap te aanvaarden.

De commissie had ondertussen ook een locatie voor het nieuwe lyceum gevonden, leraren en leerlingen konden terecht in een voormalig woonhuis aan de Emmakade nr 83, waarvan de joodse bewoners vertrokken waren.

Emmakade 83 Leeuwarden – de rechter burgerwoning herbergde in 1942 het Friesche Joodsch Lyceum [beeldbank Leeuwarden]

Nu de leraren nog, zal de burgemeester en de schoolcommissie hebben gedacht.
In Leeuwarden vonden ze er vijf. Maar slechts twee waren bevoegd , Arnold van Kreveld [1909-1992], voor de exacte vakken en Abraham Kuijt [1891-1943] voor Nederlands en Duits. Daarnaast was Mozes (Maurits) Troostwijk [1914-1991] beschikbaar en Hartog van Tijn [1918-1942]; beschikbaar, beide onbevoegd voor respectievelijk staatsinrichting en handelswetenschappen en wiskunde en mechanica. Tenslotte was voor het joodse accent Aäron Beekman [1918-1943] beschikbaar voor Joodse Cultuurgeschiedenis, hij was als godsdienstleraar aan de verbonden.

Maar voor de andere belangrijke en onbelangrijke vakken putte rector Beem, samen met de schoolcommissie en de Centrale Commissie in Amsterdam die landelijk de docentenverdeling behartigde, met name uit het docententeam van het pas gestichte joods lyceum in Groningen. In totaal verzamelde de rector zo een dertiental docenten, die vaak niet alleen in Groninger lesgaven maar ook op de joodse lycea in Amsterdam, den Bosch, Hilversum en Enschede. Ze kwamen allemaal voor slechts een beperkt aantal lesuren helemaal met de trein naar de Friese hoofdstad.

Helaas was het niet een echt stabiel docententeam; de een na de ander werd opgeroepen voor de ‘werkverruimende kampen’ en dat ondanks dat ze allemaal een hadden en een reisvergunning.
Zo werd Hartog van Tijn al in augustus 1942 opgeroepen en op gesteld. Niet veel later volgden Johan van der Rhoer, Wilhelm Altman en Henri Waterman. Ook Jacques Jessurun die tekenen gaf, belandde al in september 1942 in  maar wist daar al snel te ontsnappen, dook vervolgens onder en was zodoende niet meer beschikbaar voor de drie lycea in Enschede, den Bosch en Leeuwarden waar hij uurtjes had.

Het docententeam van het Friesche Joodsch Lyceum - de eerste groep zijn de Leeuwarders, de tweede zijn de Groningers en vervolgens die van elders kwamen en het laatste groepje zijn de vervangers tegen het eind van het korte bestaan van de school.

Het schooltje aan de Emmakade startte maandag 13 april 1942 met 35 leerlingen in het middelbaar onderwijs en 28 op de ulo-afdeling waaronder de drie nijverheidsleerlingen en zeker wel 15 leraren. Omdat de niveaus nogal uiteenliepen werden de klassen III, IV en V gesplitst in een ULO-achtige stroom en een die hoger reikte, met les in de klassieke talen. In totaal waren er ruim 60 leerlingen; gemiddeld zo’n 7 a 8 leerlingen per les; dat kostte relatief veel docentenuren.

Het lesrooster van het Friesche Joods Lyceum : vijf dagen, dus zaterdag vrij. Slechts een lesuur aandacht aan de Joodse cultuur en wel vier lesuren lichamelijke opvoeding (onbekend is waar dat werd gedaan).

In dezelfde week kreeg ook het Friese Joods Lyceum het predicaat  toegekend, althans de hbs-afdeling, net als de 12 andere joodse hbs-en in het land.

Je zou zo denken zoveel leraren op zo weinig leerlingen, zal wel een dure bedoening zijn geweest. Maar dan moet je bedenken dat al die docenten op wachtgeld stonden en van het departement elke maand 70% van hun oorspronkelijke wedde ontvingen. En daar joden vanaf mei 1942 niet meer dan 250 gulden per maand mochten verdienen, legde Leeuwarden nauwelijks iets bij. Alleen al die reiskosten, de huur en de leermiddelen waren voor rekening van de gemeente.]

Najaar 1942 droeg de gemeente de lagere school en het lyceum over aan de Joodsche Raad, zoals de bezetter had bevolen. Vanaf dat moment had het van de Joodsche Raad in Amsterdam het beheer, droeg de kosten en kregen daarvoor subsidie van 80 gulden per jaar per leerling. Maar het leerlingental van beide scholen in Leeuwarden liep juist in die maanden drastisch terug, waren er voor de zomer nog zo’n 60 lagere school leerlingen, 11 ulo-klantjes en 35 lyceisten geteld, november 1942 was dat al terug gelopen naar 48 op de lagere school en 21 op het lyceum.
De ulo-leerlingen waren allemaal vertrokken, dat lag niet alleen aan de maatregelen van de bezetter. Veel leerlingen, vooral van de ulo-sectie – ouder dan 15 jaar en niet meer , waren in die zeven maanden dat er geen school was het niet-schoolse leven gewend geraakt, werkten ondertussen al bij een baas die ze niet graag meer wilde laten gaan.

juni 1942 – (de ster is sinds begin mei verplicht) de hele school is present met zo’n 32 leerlingen en wel 8 docenten (sommigen zo jong dat ze leerling lijken) met rector Beem vooraan in het midden.

Niet alleen de leerlingen lieten het aldoor vaker afweten, wegens vertrek of onderduik, ook in het docentenbestand vielen wekelijks meer gaten. Rector Beem had het er maar druk mee met telkens het rooster rond te krijgen en de nodige docentenvacatures weer in te vullen. Het waren nu vooral onbevoegde academici uit Utrecht en Amsterdam, die ondanks alles bereid waren voor een paar uurtjes les, een dag naar de Friese hoofdstad te reizen, zolang de bezetter dat toestond.

Maar desgevraagd liet rector Beem op 13 oktober 1942 de gemeente weten dat er per 1 september 1942 nog maar 21 leerlingen op zijn school zaten. Op dezelfde dag meldde hij dat van het schaarse aantal docenten de twee nieuwe, Cats en Goslinski vanaf 12 oktober niet meer waren gekomen. Zelf verdween hij ook, een maand later op woensdag 11 november, waarop burgmeester van Beyma het pand aan de Emmakade liet sluiten.

In zo’n kleine joodse gemeenschap, die van Leeuwarden telde nog geen 700 joodse burgers, waar iedereen iedereen kende, was het voor een niet-kerkelijk, liberaal joods gezin best moeilijk je staande te houden. Oud-rector Jakob Lopes Cardozo koos uitdrukkelijk voor de zijlijn, terwijl Mozes Troostwijk (die actief was geweest binnen de Vrijzinnig-Democratische Jongeren Organisatie) juist participeerde als ambtelijk secretaris van de (nogal orthodoxe) joodse schoolcommissie. Voor zijn en andere kinderen uit die liberale gezinnen zal het knap lastig zijn geweest school te gaan op een school waar het joodszijn actief religieus werd beleden. Zoals dat in Leeuwarden het geval was, met hoogst ongebruikelijk, binnen het lessenrooster aandacht voor de joodse godsdienst en de joodse cultuurgeschiedenis. De moeders en vaders zullen dat hebben ervaren als een stap terug in de tijd.

mijn tekst is deels gebaseerd op de door Alderik Visser verzamelde gegevens (met dank)

BRONNEN
H.Hageman; Hakenkruis en vierde macht; hftstk 13; Tzumarum; 1993
Hartog Beem; de Verdwenen Mediene; Amphora Books; 1982 (2e druk)
Historisch Centrum Leeuwarden – JHM-D003933 – namenlijsten joods onderwijs

 

Via de onderstaande links kan je meer en verder lezen over de geschiedenis van de Verdwenen Joodse Scholen, als een van de aspecten van het leed dat de joodse Nederlanders werd aangedaan.

En dan nog dit

Het is mijn bedoeling dat in 2025 op alle plekken waar in 1941-1943 een joodse school gevestigd was (lager onderwijs; ulo; lyceum) een klein herinneringsbordje komt met een QR-code die leidt naar de website-pagina die over die plaats en school (scholen) gaat.

Het is niet makkelijk voor mij, om vanuit Amsterdam waar ik woon, dat voor elkaar te krijgen.
Daarom vraag ik medewerking van iedereen die zich betrokken voelt bij een stad in de Mediene en/of de geschiedenis van een van de Verdwenen Joodse Scholen.

Voel je je aangesproken ? Neem dan alsjeblieft contact met mij op via aart@verdwenen-joodse-scholen.nl

Dat geldt ook als je specifiek iets willen weten of als je informatie hebt over een van de joodse scholen in Nederland – in de periode 1941-1943.