naar een andere school
'Aangezien Uw kind volgens door mij verkregen inlichtingen jood (jodin) is, zal het niet langer tot de thans door hem (haar) bezochte school worden toegelaten. Uw kind zal worden geplaatst op een school voor uitsluitend joodsche leerlingen, met joodsche leerkrachten.’
Dit was de boodschap die de burgemeester van Amsterdam begin september 1941 aan de ouders van leerplichtige joodse kinderen stuurde.
De scholen waren na de zomervakantie van 1941 alweer een paar weken bezig en nu moesten op stel en sprong alle joodse kinderen vertrekken, naar aparte scholen die de Gemeente in de derde week van september daartoe opende. Deze ‘verhuizing’ raakte zo’n 7500 kinderen (en hun ouders en leerkrachten) op 25 scholen in Amsterdam.
In de eerste twee jaar van de Duitse bezetting van Nederland werden de Joodse Nederlanders stap voor stap geïsoleerd. Tal van maatregelen werden van kracht, overheidspersoneel werd ontslagen, verboden ingesteld en bewegingsvrijheden ingeperkt. Eerst werd voornamelijk de werkende joodse bevolking geraakt en in het voorjaar van 1941 drong het ook de gezinnen binnen, met winkel- en marktverbod en bezoekverbod voor theaters, bioscopen, zwembaden en zelfs voor de parken.
Na de zomervakantie van 1941 waren de joodse kinderen aan de beurt. De bezetter beval de scheiding van de schoolgaande jeugd, door plaatsing van de joodse leerlingen op speciaal daartoe opgerichte joodse scholen, met uitsluitend joodse onderwijzers. Het was de bedoeling dat het joodse onderwijs buiten de zorg van de staat zou worden gebracht en dat joden er voortaan zelf voor moesten zorgen.
In opdracht van het Departement van Opvoeding in Den Haag, was de Gemeentelijke Afdeling Onderwijs al ruim voor de zomervakantie bezig geweest met de voorbereidingen. Alle schoolhoofden was gevraagd lijsten in te leveren met de namen van alle joodse leerlingen en de aantallen per klas.
Eind juli had de directeur van de Afdeling Onderwijs het plan voor de herindeling van scholen en leerlingen al op zijn bureau.
Het betrof in eerste instantie alleen het , zoals dat werd beheerd door de gemeente Amsterdam, later ook het .
Met de namenlijsten én de bevolkingsgegevens van mei 1941 in de hand, kon de nieuwe indeling geruisloos worden uitgevoerd. Het wachten was nu alleen nog op de officiële bekendmaking van de bezetter.
Het bevel tot plaatsing van joodse leerlingen op afzonderlijke scholen met uitsluitend joodse leerkrachten kwam op 8 augustus van Arthur Seyss-Inquart.
Op woensdag 13 augustus begonnen de scholen weer en kort daarna kregen de ouders van de joodse leerlingen een brief thuis, waarin werd verkondigd dat
‘de Duitsche Overheid heeft bepaald, dat Joodsche kinderen met ingang van 1 September a.s. niet (langer) tot openbare en niet-joodsche bijzondere scholen mogen worden toegelaten en moeten worden te zamen gebracht in scholen, voor joodsche kinderen bestemd, waar joodsche leerkrachten onderwijs geven.’
De dagbladen brachten het nieuws eind augustus. Om de onrust onder leerlingen, personeel en ouders te beteugelen, werd pas begin september de hergroepering concreet gemaakt.
De Gemeentelijke Afdeling Onderwijs kreeg een paar weken, tot 1 oktober om precies te zijn, de tijd om de klus te klaren.
De ‘herschikking’ was vrij omvangrijk, had immers betrekking op alle 32 , voornamelijk in de als ‘overwegend joods’ aangemerkte wijken: de oude Jodenbuurt, Transvaalbuurt en Rivierenbuurt.
Er werd met schoolmeubilair gesjouwd, leerling-gegevens werden overgedragen en groepen opnieuw samengesteld, zodat alle joodse en niet-joodse leerplichtige kinderen uiteindelijk een plek kregen, in een klas op een school. Onderwijsambtenaren en schoolinspectie zagen er nauwlettend op toe dat nergens de regels van de onderwijswet werden overtreden, ook niet in die nieuwe joodse scholen. Alles werd punctueel en correct uitgevoerd.
Ook de naamborden bij de ingang van de scholen werden aangepast. De nieuwe joodse scholen kregen slechts een nummer, elke verwijzing naar een naam werd verboden.
Op de gemeentelijke lagere scholen waar de joodse leerlingen een minderheid vormden, moesten die op slag vertrekken.
Na een paar weken konden ze op een van de nieuw opgerichte openbare joodse scholen terecht. Terwijl op de scholen die een overwegend joodse populatie hadden, zoals in de oude Joodenbuurt en de Transvaalbuurt, juist de niet-joodse leerlingen van de ene dag op de andere weg moesten; ze werden herplaatst op de paar gewone openbare scholen die in die wijken beschikbaar bleven.
Alles bij elkaar raakte het zo’n 7.000 van de ruim 40.000 openbare lagere school leerlingen in Amsterdam, 4.000 van hen was joods.
Van de 32 lagere scholen die bij deze operatie waren betrokken, werden er 12 niet meer toegankelijk voor joodse kinderen, terwijl er 17 juist uitsluitend voor joodse kinderen werden geopend, twee scholen werden opgeheven.
Het bijzonder onderwijs bleef ongemoeid, maar de joodse kinderen moesten ook daar weg en op de Joodse bijzondere scholen moesten uiteindelijk zelfs de niet-voljoodse kinderen vertrekken.