hoe het verder ging
In de avond van vrijdag 4 mei 1945, zoemde het rond in de stad, dat de moffen eindelijk verslagen waren.

Het was fris buiten maar toch, voor de avond viel stond iedereen al snel op straat. Spertijd negerend werd begonnen aan het feestje van de bevrijding, dat dagen lang tot over het weekend zou duren. Maandag ging iedereen weer aan de slag. Verzetsstrijders en joden doken op. Iedereen probeerde de draad van zijn vooroorlogse leven weer op te pakken. Ook als het even tegenzat, de komende dagen week de glimlach niet van al die Amsterdamse gezichten.
Zo ook was meester Mozes Goubitz opgedoken Hij had zich meteen die week gemeld bij de Afdeling Onderwijs op het stadhuis. Daar hadden ze al in kaart gebracht welke onderwijsvacatures er in november 1940 waren ontstaan en welke weer konden worden vervuld door ogenblikkelijke herbenoeming van teruggekeerde leerkrachten. En zo kon het gebeuren dat hij meteen weer voor de klas kwam op zijn oude school, de Corantijnschool in Amsterdam West. Er waren natuurlijk inmiddels wel allemaal andere leerlingen. En de joodse leerlingen van destijds, die waren er niet meer.
Naast meester Goubitz waren er nog aardig wat andere joodse lagere school leerkrachten weer opgedoken en meteen weer benoemd in het Amsterdamse onderwijs.
Zo’n 42 van de 83 joodse onderwijzers en onderwijzeressen in het Amsterdamse gewoon openbaar lager onderwijs, die voor de bezettingsperiode voor de klas stonden en in maart 1941 waren ontslagen, hadden weten onder te duiken en keerden in 1945 weer terug in het onderwijs, in Amsterdam of elders.
rechtsherstel
De terugkeerregeling gold ook voor andere Amsterdamse leerkrachten die eveneens, weliswaar in mindere mate, de dupe waren geweest van de maatregelen van de Duitse bezetter. Dat gold bijvoorbeeld voor verzetsstrijders en illegale werkers. En voor die ene niet-joodse juf die uit solidariteit een Davidster had gedragen en in 1942 om die reden ontslagen was. En voor die leerkrachten die waren weggepest van een school waar een NSB’er de leiding had. Ook zij konden allemaal terugkeren op hun oude school.
In principe werden al die teruggekeerde leerkrachten met ingang van maandag 7 mei 1945 in hun benoeming hersteld. Niet iedereen had meteen ook een plek op een school. Voor sommigen duurde dat nog tot begin augustus voor ze weer voor de klas kwamen.
In het vroege najaar van 1945 werd door de voorlopige regering van het Koninkrijk, in het kader van het herstel van de democratische verhoudingen een serie Koninklijke Besluiten uitgevaardigd, die reeds in de Londense periode waren voorbereid. Een van die besluiten (E 94, dd 20 november 1945), betrof het rechtsherstel van de ambtenaren in alle overheidsorganen. Iedereen die door de vijand uit overheidsdienst was ontslagen, zou zo spoedig mogelijk weer aangesteld kunnen worden in zijn vroegere of in een daarmee zoveel mogelijk overeenkomende functie. En verder had de betrokkene recht op nabetaling van salaris alsof hij zijn functie onafgebroken had vervuld en op de promotie die hij normaliter sinds die datum zou hebben gemaakt.
De uitwerking van het financiële aspect van dat Koninklijk Besluit bleek niet zo eenvoudig. Met de benoemingen per 7 mei 1945 was de gemeente Amsterdam zeker voortvarend geweest, maar het duurde tot in 1948 voor dat ook de nabetalingen waar het Koninklijk besluit over sprak, waren geregeld.
Dat rechtsherstel hield dus in dat ook alle leerkrachten in gemeentedienst, gecompenseerd werden voor de misgelopen inkomsten plus periodieke verhogingen over die periode gerekend vanaf 1 maart 1941 tot 7 mei 1945. Het ging dan om een aanvulling tot 100% van de wedde, dus rekening houdend met het wel ontvangen wachtgeld over die perioden en ook onder aftrek van de toelagen en toeslagen die door de Joodsche Raad aan de leerkrachten waren betaald boven op het wachtgeld, gedurende de maanden dat men vanaf 1 september 1942 voor de klas hadden gestaan.
Het was natuurlijk een hele berekening, die de betrokkene op schrift kreeg en die resulteerde in een bedrag ineens op de giro, meestal was dat meer dan een hele jaarwedde toentertijd.
Ook werd iedereen in zijn pensioenrechten hersteld; de premies over die ontbrekende periode werden door de gemeente gecompenseerd en was er dus geen breuk in de pensioenopbouw.
Helaas maar logisch, vielen er best wel wat mensen buiten de boot, zoals leerkrachten met een tijdelijke aanstelling, die al eerder dan die 1 maart 1941 gewoon niet meer opgeroepen waren voor een invalklus en onderwijzeressen die gehuwd waren en geen kostwinner waren. Maar ook die in 1942 voor het eerst waren benoemd aan de scholen toen die onder het beheer van de Joodsche Raad vielen. Die waren eind mei 1943 door de Joodsche Raad ontslagen, zonder uitkering of wachtgeld en vielen buiten de gemeentelijke terugkeerregeling.
De terugkeerregeling gold ook voor andere Amsterdamse leerkrachten die eveneens, weliswaar in mindere mate de dupe waren geworden van de maatregelen van de Duitse bezetter. Dat gold dan voor verzetsstrijders en illegale werkers, maar ook voor die ene schooljuf die een Davidsster had gedragen in de meidagen van 1942 en ontslagen was en voor die paar leerkrachten die waren weggepest van een school waar een NSB-er de leiding had. Ook zij konden allemaal terug op in oude school.
De regeling was nogal selectief, gold niet voor die onderwijzeressen die in die jaren waren (en geen kostwinner waren) en evenmin voor de leerkrachten die voor het eerst waren benoemd in 1942, aan de scholen toen die onder het beheer van de Joodsche Raad vielen. Die waren eind mei 1943 door de Joodsche Raad ontslagen, zonder uitkering of wachtgeld en vielen buiten de gemeentelijke regeling.
In principe werden al die teruggekeerde leerkrachten met ingang van maandag 7 mei 1945 in hun benoeming herstelt; niet allemaal hadden meteen ook een plek op een school; voor sommigen duurde dat nog tot begin augustus voor ze weer voor de klas kwamen.
Dat was de ene kant van het normaliseren van het gewone leven in de jaren na de bezetting. De andere kant betreft de onderwijskrachten die ‘fout’ waren geweest, dat waren er op de Amsterdamse openbare lagere scholen, zo’n twintig (op een totaal van ruim duizend leerkrachten). Ze waren lid geweest van de NSB en van het Opvoedersgilde, de Nationaal Socialistische Onderwijsbond. Ze werden meteen de eerste schooldag na de bevrijding, maandag 7 mei 1945 uit hun scholen geweerd en nauwelijks later hadden ze allemaal hun ontslagbrief in huis. Er volgden processen, veroordelingen en straffen en ze werden óók allemaal uit hun rechten gezet; pensioenrecht, stemrecht, recht op een uitkering, enz. Ze konden het allemaal vergeten; best wel streng, de meesten van hen hadden nauwelijks een vlieg kwaad gedaan, maar ze verkeerden in uitmuntend gezelschap, ook Secretaris-generaal professor van het Haagse onderwijsdepartement werd onder de foute Nederlanders geschaard, en daarvoor gestraft. Hij was dan wel geen NSB’er geweest, evenmin lid van het Opvoedersgilde, maar algemeen werd vastgesteld dat hij ruimhartig uitvoering had gegeven aan de maatregelen van de bezetter; collaboratie dus.
Zowel voor Maurits Goubitz als voor mijn eigen vader was het feit dat die NSB’ers ogenblikkelijk op 7 mei uit de scholen werden geweerd, een ware zege; op de Corantijnschool van meester Goubitz, en op de Watergraafsmeerschool van meester Janszen, was er zodoende per gelijke datum een klas kinderen, die stond te juichen toen zij in plaats van hun NBS-meester, op school verschenen in die eerste bevrijdingsweek
