uitsluitend joodse leerkrachten
Het belangrijkste probleem naast het vrijmaken van schoolgebouwen, was de samenstelling van de onderwijsteams voor de op te richten joodse scholen.
Het bevel van de was duidelijk:
‘verboden zal zijn dat leerlingen van Joodsche bloede onderwijs ontvangen van niet-Joodsche personen’.
Maar sinds maart 1941 was het gemeentelijke overheden en bijzondere scholen verboden leerkrachten van in dienst te hebben; die waren allemaal ontslagen. Hier kwam echter de bijzondere status van de nieuwe scholen van pas. Met het vooruitzicht dat de scholen onder het beheer van de zouden komen, was het de gemeente toegestaan joodse leerkrachten op tijdelijke basis aan te stellen. Dus werden al die pas ontslagen joodse onderwijzers en onderwijzeressen door de afdeling Onderwijs op één lijst samengebracht, met geboortedatum, bevoegdheden en burgerlijke staat.
Iedereen stond er op, behalve de vier die dat schooljaar met pensioen waren gegaan. 129 leerkrachten waren beschikbaar, waarvan 83 voor het gewoon lager onderwijs. Ruim 4.000 leerlingen en slechts 83 leerkrachten, dat leverde een gemiddelde op van zo’n 48 kinderen per klas, terwijl de bezetter de leerlingenschaal juist had verlaagd naar maximaal 42 leerlingen per onderwijzer.
Alleen al in de moesten 45 klassen worden gevormd om alle leerplichtige kinderen een plaats te geven. In het ging het om ten minste negen klassen, terwijl er maar vier joodse leerkrachten met een Montessori-bevoegdheid op de lijst stonden.
Burgemeester Voûte nam contact op met het Onderwijs-departement in den Haag om zijn zorgen over de capaciteits-problemen te uiten. Secretaris-generaal van Dam haastte zich op 9 september te verklaren dat die wettelijke leerlingenschaal niet van toepassing was. Bovendien had hij geen bezwaar om onderwijzeressen aan te stellen, mits ze maar joods waren.
En zo kon de afdeling Onderwijs aan de slag. Eerst werden er 17 schoolhoofden bij elkaar gezocht. Een aantal van hen vervulde die functie al voor hun ontslag en verder waren er genoeg met een hoofdakte, die voor een benoeming in aanmerking kwamen. Vervolgens werden de teams zorgvuldig samengesteld. Vaak kwamen de leerkrachten gewoon terug op hun oude school. In andere gevallen werd rekening gehouden met de afstand tussen huis en school.
Eind augustus stond er al een oproep in het :
‘Joodsche leerkrachten
Teneinde een overzicht te krijgen van de beschikbare Joodsche leerkrachten voor alle takken van onderwijs te Amsterdam, noodigt de Regeerings-commissaris voor Amsterdam hen, die in aanmerking komen voor een aanstelling op scholen met uitsluitend Joodsche leerlingen, welke zullen worden opgericht, uit, zich terstond schriftelijk aan te melden bij de afdeeling Onderwijs, Stadhuis, met vermelding van hun bevoegdheden.’
Het oorspronkelijke bestand van 83 werd aangevuld met leerkrachten die tevoren niet in dienst waren bij de gemeente. Het waren voornamelijk herintredende gehuwde onderwijzeressen en een paar jonge onderwijzers, die nog maar nét hun –diploma hadden.
Het samenstellen van de teams verliep soepel. Er waren zelfs genoeg vaste invallers beschikbaar voor ziektevervanging. Natuurlijk waren ze allemaal bevoegd om voor de klas te staan, ondanks de uitzonderingspositie van het joodse onderwijs, zag de onderwijsinspectie daar nauwgezet op toe.
Half september voerde de afdeling Onderwijs een ware stoelendans uit, waar zo’n 20% van de Amsterdamse lagere school leerkrachten, joods en niet-joods, in betrokken raakte.
Mijn vader, meester Laurens Janszen (zie het verhaal ‘een kleine heldendaaad’) was juist in augustus overgeplaatst van de Watergraafsmeerschool naar de Christiaan de Wetschool in de Transvaalbuurt, hij kwam in de plaats van meester Bram Wurms, die in november 1940 moest vertrekken. De school werd half september opgeheven en meester Janszen verhuisde naar de van Riebeeckschool bij het Amstelstation. Hij kwam daar in de plaats van juffrouw Sophia de Jong die daar ontslagen was. Zij werd herbenoemd aan de Joodse Ulo in het gebouw van de Chr. de Wetschool aan de de Wetstraat. Bram Wurms zien we terug in het team van de joodse school nr 6, de voormalige Vrolikschool aan de Sparrenweg, in de Oosterparkbuurt, waar Betsy Sternfeld in november 1940 moest vertrekken. Haar zien we dan weer terug in het team van de joodse school nr 13, in het gebouw van de Daltonschool aan de Jan van Eyckstraat.
Die Daltonschool werd niet opgeheven, maar kreeg ontdaan van 82 joodse leerlingen, met haar resterende 85 leerlingen onderdak bij de 1e Montessorischool in de Corellistraat, waar ook zo’n 63 joodse leerlingen niet meer welkom waren.
Ook het hoofd van de Vrolikschool, Meijer Krefeld, zien we terug, hij wordt hoofd van Joodse school nr 8 aan de President Brandstraat in de Transvaalbuurt, in het gebouw van de President Brandschool, naast school nr 7, waar naast meester Janszen, ook het hoofd, mevrouw Boots moest vertrekken, zij werd later benoemd aan de Watergraafsmeerschool in Betondorp. Van die President Brandschool gaat meester Tettelaar naar de Molukkenschool, waar hij de plek in neemt van Henriette den Hartogh, zij verhuist dan weer naar de Joodse Ulo, om de hoek in de Christiaan de Wetstraat.
Van de Vrolikschool die opgeheven wordt gaat juffrouw Wildeman naar de Pieter Nieuwlandschool in Betondorp, zij komt in de plaats van meester Simon Gosselaar, die hoofd wordt van de Joodsche school nummer 5, die gevestigd wordt in het gebouw van de Camperschool, ook aan de Sparrenweg. Ook juffrouw Sipora Abram wordt aan die nieuwe school benoemd, ze komt van de Tjerk Hiddeschool op Wittenburg, haar vacante plaats wordt overgenomen door meester van Tilburg, die ook van de Vrolikschool komt. In de Oosterparkbuurt wordt ook 4e Montessorischool opgeheven, bij het gedwongen vertrek van 180 van haar 280 leerlingen. Montessori-juf Smits en Montessori-meester Eelkema gaan dan naar de 7e Montessori in de Corantijnstraat in West, en komen daar op de plaatsen van Cathérin Hoek en Debora de Wilde. Die worden dan benoemd in de Joodse Montessori-klassen in de Smitstraat in de Transvaalbuurt. [en zo kunnen we nog even doorgaan]
Eind december 1941 werd voor het gemeentelijk jaarverslag de stand opgemaakt: er waren 17 joodse openbare lagere scholen (waarvan twee voor Montessori) met 108 leerkrachten (61 juffen en 38 meesters) en nog eens 20 vakleerkrachten voor Lichamelijke opvoeding en Nuttig Handwerken, voor 4.353 leerlingen (2.206 meisjes en 2.147 jongens) verdeeld over 102 klassen.