de ontjoodsing
de ontjoodsing van het lager onderwijs in Amsterdam, gedurende de bezetting 1940-1943
In het eerste artikel van deze website vertel ik een verhaal over mijn vader Laurens Janszen, onderwijzer in het Amsterdamse Betondorp. Dat speelt zich af in 1941, het tweede jaar dat Nederland door de Duitsers bezet was en de verbanning van Joodse leerlingen en leerkrachten uit het onderwijs zijn beslag kreeg.
In dit artikel diep ik deze verbanning verder uit en introduceer hiervoor het begrip de ontjoodsing. Ik bedoel hiermee de verzameling maatregelen van de Duitse bezetter gericht op isolatie – concentratie – deportatie van de joodse Nederlanders en dientengevolge de ontjoodsing van de Nederlandse samenleving. In deze publicatie (en in mijn onderzoek) gaat het over de ontjoodsing van het onderwijs, en in het bijzonder het openbaar lager onderwijs in Amsterdam, in de eerste bezettingsjaren. Dat betreft dan de isolatie en concentratie van ruim 5 duizend joodse lagere school leerlingen en 133 joodse lagere school leerkrachten in de periode 22 november 1940 tot 29 september 1943.
wat was het geval :
Half augustus 1941 krijgen de ouders van de Amsterdamse joodse leerlingen bericht van het stadhuis dat hun kinderen ‘niet langer op de thans door hem bezochte school worden toegelaten.’ Het verbod gaat in op 1 september; zo staat het ook in de dagbladen van 30 augustus. Enkele weken later kunnen deze kinderen terecht op van gemeentewege speciaal voor hen opgerichte joodse scholen. Voor de afdeling onderwijs van de gemeente Amsterdam is het een stevige reorganisatie; er moet voor de ruim vierduizend joodse openbare lagere schoolkinderen afzonderlijk onderwijs worden georganiseerd. Er worden scholen opgeheven, verplaatst of samengevoegd; een aantal is van de ene dag op de ander ‘verjoodst’, daar worden juist de niet-joodse kinderen niet meer toegelaten.
Die verjoodsing treft niet alleen de kinderen; de bezetter heeft immers ook bepaald dat joodse kinderen alleen maar les mogen krijgen van joods onderwijs-personeel. Een ware benoemingencarrousel komt op gang, waarbij niet-joodse leerkrachten van die verjoodste scholen worden overgeplaatst en een honderdtal joodse onderwijzers en onderwijzeressen, weer in dienst van de gemeente komt, nadat ze een half jaar eerder juist ontslagen waren vanwege hun joodszijn.
Van af het begin werkt de bezetter er naar toe dat het joodse onderwijs onder het beheer van de Joodsche Raad gaat vallen, de bedoeling is immers dat óók het onderwijs aan joodse kinderen buiten de maatschappij wordt geplaatst en dat de joodse gemeenschap zelf de zorg en financiering van de scholen gaat dragen. Het duurt echter tot najaar 1942 voor dat de overname door de Joodsche Raad een feit is en er een Joods schoolbestuur en onderwijsbureau is ingesteld voor alle Joodse scholen, ook die buiten Amsterdam.
Ondertussen is, sinds in juli 1942 de transporten naar het oosten op gang zijn gekomen, het leerlingenaantal aanzienlijk gedaald. Het joodse onderwijsbureau sluit een aantal scholen, ook omdat de bekostiging door de bezetter, niet toereikend is om alle scholen in stand te houden.
Nauwelijks is deze herschikking in januari 1943 afgerond of de grote razzia’s in mei en juni, veroorzaken een bijna volledig ontvolking van de scholen. Uiteindelijk, over de zomervakantie van 1943 heen, is er nog slechts één schooltje over, met een kleine honderd leerlingen.
Met de laatste grote razzia op 29 september 1943 komt het openbare joodse leven in Amsterdam tot stilstand, dat geldt ook voor het onderwijs aan joodse kinderen; iedereen is weg, naar het oosten of in de onderduik.